De oorlog tussen Paraguay, onder dictator Solano López, en de Triple Alianza (een bondgenootschap van Brazilië, Argentinië en Uruguay) was moordend. Paraquay had het grootste en best uitgeruste leger, maar leed onvoorstelbare verliezen. Tussen 1865 en 1870 verloor het land naar schatting meer dan de helft van zijn totale bevolking. Niemand weet nog wat precies de oorzaak was van de vijandelijkheden. De jonge kunstenaar Cándido López meldt zich als vrijwilliger bij het Argentijnse leger. Op dezelfde dag dat de oorlog uitbreekt. Hij dient als luitenant bij bevelhebber Bartelomeo Mitre. Zelfs onder de zwaarste beschietingen blijft López schetsen en als Mitre de tekeningen ziet, zegt hij: ‘Goed bewaren, die komen op een dag de geschiedkunde te pas’.
Cándido López
In Oogzenuw wijdt kunsthistorica María Gainza de nodige regels aan Cándido López. Het zat hem niet mee – zijn schildershand werd door een projectiel geraakt en om infectie te voorkomen werd zijn halve arm geamputeerd. Na de oorlog werkt hij in een schoenenzaak en al zijn vrije tijd besteedt hij aan het oefenen van zijn linkerhand. Na verloop van tijd begint hij aan een serie panoramische olieverfschilderijen over de oorlog. Verbijsterend werk, maar niemand wil het kopen. Twintig jaar na de oorlog benadert hij de Argentijnse autoriteiten. Hij zegt dat hij zijn doeken graag aan de staat zou schenken, maar dat hij in armoedige omstandigheden is komen te verkeren. De regering koopt ruim dertig kunstwerken, ze komen in het depot van het Museo Histórico Nacional. Een suppoost gebruikt er zijn lunch en zit soms uren naar de schilderijen te kijken. Soms lijkt er iets te bewegen en hij spreekt de directeur erop aan. ‘Beweert u dat u spoken hebt gezien op het schilderij’, vraagt deze. De suppoost antwoordt: ‘Wat ik heb gezien waren witte gewaden’.
Kat in boom
Gainza’s kunstbeschouwingen zijn anekdotisch, maar ze roepen steeds nieuwsgierigheid op naar het werk dat ze bespreekt, behalve van López ook van kunstenaars als Alfred de Dreux, Courbet, Fujita, Rothko, El Greco, le Douanier, Hubert Robert, Schiavoni, Sert. Geen academische dikdoenerij of ontoegankelijke insiderpraatjes, maar persoonlijke verhalen over familiebetrekkingen en vriendschappen waarin kunstwerken bijna terloops ter sprake komen. Haar vader had haar vriendin Alexia en zij een keer meegenomen naar het atelier van een bevriende schilder en in een opwelling van ‘haantjesgedrag’ een schilderij gekocht: een kat in een boom. De kunstenaar had erbij gezegd dat het ging om een wilde kat. Veel later bezochten beide vriendinnen het Museo de Bellas Artes in Buenos Aires en zagen het zelfportret van de Japanner Fujita met kat, ‘de sluwe kat die bestond uit allemaal snelle, zwarte lijnen naast elkaar’. Gainza schrijft: ‘Alexia keek me aan en ik wist precies wat ze dacht, want inmiddels konden we elkaars gedachten lezen: naast die kat lijkt die van je vader opgezet’.
Kunst en leven
Gainza’s reacties op de door haar geselecteerde kunstwerken zijn bijna onmerkbaar in haar teksten verweven. Ze houdt de adem in, krijgt een wee gevoel in haar ingewanden of voelt een schok door haar lichaam gaan. De titel van de bundel, Oogzenuw, vat alles samen: het trillen van het oog bij verhoogde spanning. Als meisje liep ze al bij de dokter voor diplopie. Zo’n kleine trilling trekt op een effectievere manier de aandacht dan de bombastische taal die gewoonlijk kunstbeschouwingen ontsiert. Bovendien is Gainza geen dweepster; ze vertelt hoe ze zelf schilders en schilderijen ervaart zonder enige poging om de lezer te bekeren of te sturen. Haar opmerkingen over kunst zijn geïntegreerd in de verslagen over haar alledaagse bestaan, ontmoetingen, herinneringen aan haar jeugd, pubervriendschappen, bezoekjes aan het buitenland. Juist door die onnadrukkelijkheid wil je als lezer het genoemde werd ook graag zien. Helaas bevat de bundel geen illustraties, je zult op internet moeten zoeken. Via Youtube is er zelfs een speciaal filmpje te vinden waar je per hoofdstuk de relevante werken gepresenteerd krijgt.
Wat gebeurt er (met mij)?
Op een enkele uitzondering na, gaat haar voorkeur duidelijk uit naar krachtig figuratief werk, waarin de werkelijkheid nét een beetje anders wordt uitgebeeld. De ruige golfslagen van Courbet, de verschrikkelijke oorlog van López, de vader van Le Douanier, het jachttafereel van Le Dreux. Een uitzondering is misschien La niña sentada van Augusto Schiavoni. Ze denkt dat het een portret van haarzelf is, het lijkt sprekend. ‘Het soort schilderij dat vuurwerk schuwt en op een simpeler manier zegt wat het wil zeggen’. Maar Schiavoni was bepaald niet het lichtgewicht dat veel kunstbeschouwers van hem hadden gemaakt. Ze realiseert zich aan de hand van Schiavoni dat alle goede kunst in staat is om de vraag ‘wat gebeurt er?’ te veranderen in ‘wat gebeurt er met mij?’: theorie is autobiografie.
Op een dag rijdt Gainza naar het Museo Histórico Nacional om Cándido te zien. Bij de kassa vraagt ze: ‘De Cándido’s zijn er toch wel?’, terwijl ze het entreegeld uittelt. ‘Nee’, hoort ze, ‘die worden gerestaureerd’. Gainza weet opeens weer waarom ze niet meer naar dit museum ging. ‘Allemaal? Alle tweeëndertig tegelijk?’, vraagt ze. Geen antwoord. Ze herinnert zich dat jaren geleden werd aangekondig dat de schilderijen van López schoongemaakt zouden worden. Dat zou een jaar in beslag nemen. ‘Ze zijn nog steeds niet terug. Er is niets te zien. Ik ga toch naar binnen’.