Nachtboot is de vijfde bundel van Maria Barnas en de opvolger van Jaja de oerknal waarvoor ze in 2013 de VSB-poëzieprijs ontving. Deze bekroonde bundel had als leidend thema angst in alle vormen en voor verschillende facetten van het leven. Hoewel de titel Nachtboot er al op wijst dat het thema van deze nieuwste bundel voornamelijk met water te maken heeft, is ook hier in veel gedichten de angst niet verdwenen. Dat blijkt al uit het motto dat ontleend is aan Marsmans gedicht De overtocht: ‘ De eenzame zwarte boot / vaart in het holst van de nacht/ door een duisternis, woest en groot’.
Vrijplaats voor stilte
Water, vissen, zwemmers en oceanen bevolken de gedichten uit deze bundel, waarbij de ‘nachtboot’ steeds als de enige zekerheid terugkeert in een zee van onzekerheid en twijfel: ‘Ik zal met de nachtboot gaan en wakker zijn.’
De angst waarvan sprake is, lijkt angst voor de toekomst te zijn: het verleden biedt veiligheid en de nachtboot is de werkelijkheid die tussen beide heen en weer vaart. Het blijkt ook de plek te zijn waar de dichter als individu zichzelf kan zijn in gewenste eenzaamheid en stilte: een vrijplaats.
De meeste gedichten hebben betrekking op zeer persoonlijke zaken en gedachten; in elk gedicht is een ‘ik’ aan het woord, waarvan men mag veronderstellen dat het de dichter zelf is: alsof we een inkijkje krijgen in haar gedachten en haar gemoedstoestand. Het dubbeltalent van Barnas, die immers ook beeldhouwster is, verleent haar het vermogen om beelden in woorden om te zetten met kleuren en vormen vanuit onverwachte perspectieven. Maar soms zijn de gedichten zo persoonlijk van aard, dat het voor de lezer niet meer te volgen is zonder nadere verklaring vanuit de dichter zelf en blijft het raden waar het gedicht over gaat.
Het leven moeilijk te nemen
De bundel is niet onderverdeeld in afdelingen, wel zijn er tien gedichten met Romeinse nummering opgenomen onder de titel Gute Nacht Einsamkeit die zich afspelen in een periode waarin de dichter in Berlijn woonde ‘om het leven te ontwijken.’
‘Ik wil wel weten welk leven ik heb
ontweken want tussen de regels
van Berlijn lees ik niets dan leegte.’
Enkele van de gedichten refereren afzonderlijk aan Jack London, Anne Sexton, Anaïs Nin en Sylvia Plath: vier auteurs, onder wie twee dichters, die allen moeite hadden het leven te accepteren zoals het zich aandient en die ieder op eigen wijze rebelleren tegen de leefomgeving. London werd een vrijbuiter die zich in talloze avonturen stortte, Nin ontweek de moraal en de kleinburgerlijkheid van de maatschappij, Sexton en Plath gaven zich over na het gevecht en stapten uit het leven. Ook Barnas probeert in haar gedichten een andere realiteit te scheppen, een die beter bij haar past.
‘De werkelijkheid is een rolletje plakband
hoor je.
Ik kan het begin niet vinden.’
Aanpassingsproblemen
Om voor zichzelf via de poëzie een nieuwe werkelijkheid te scheppen, heeft de dichter verschillende vormen gebruikt: sommige gedichten zijn geschreven in een gemompeld parlando: als je de versregels gewoon laat doorlopen zonder afbreking, wordt het poëtisch proza. Een ander gedicht laat zich lezen als een sprookje met de steeds terugkerende beginregel ‘Het was […]’ in plaats van ‘er was eens’, waarin sprake is van een sprookjesdier, de onderwaterhaas. En een humoristisch gedicht verhaalt van een tweespraak tussen twee mensen die beiden een andere taal spreken en trachten de essentie te begrijpen van wat de ander zegt: lost in translation. Maar uit alle gedichten klinkt het onvermogen, maar soms ook de onwil, om zich aan te passen aan de bestaande omgeving. En als dat niet lukt, zal een eigenzinnig en krachtig dichter als Barnas proberen het omgekeerde te bewerkstelligen en op haar eigen kalme wijze met bezwerende woorden de omgeving aanpassen aan het individu, waarbij verbeelding en werkelijkheid door elkaar lopen en het aan de lezer wordt overgelaten om te bepalen hoe het zit.
‘Vooralsnog heb ik twee vierkante meter tafel
waar niemand mij vertraagt. Waar niemand
de regels weet en niemand mij iets vraagt.’ Poëzie met bestaansrecht
In deze bundel is Barnas’ poëzie verontrustender en meerduidig geworden. Haar scherpe observerende blik laat haar zoeken naar originele beelden en een wonderlijke visuele symboliek. Haar zinnen staan overeind als haar beeldhouwwerken en haar stem probeert nooit iets of iemand te overtuigen door te schreeuwen. Dat laatste werd haar in het verleden bij eerdere bundels wel eens aangerekend: haar poëzie zou te afstandelijk zijn, te keurig en niet spannend genoeg. Maar niet alle poëzie hoeft per definitie te schrijnen en te bijten of een revolutie te ontketenen, gelukkig maar.
Voor wie de keuze van onderwerpen in de gedichten van Barnas te tam mocht vinden, is er altijd nog het vakmanschap te bewonderen waarmee ze woorden gebruikt om haar gedichten te beeldhouwen en de originele beeldspraak die ze hanteert. En al zullen ‘de zachte krachten’ van Henriëtte Roland Holst dan misschien niet ‘zeker winnen in ’t eind’, ze hebben wel recht van bestaan, ook binnen de poëzie.