Er zijn mensen die eerste zinnen uit boeken verzamelen. Die uit de recente roman Foon van Marente de Moor verdient, met stip, een plaatsje op zo’n lijst: ‘Ik hoor niets, maar het begint al licht te worden’.
Dat slaat niet op het kwetteren, krassen, ritselen, fladderen en tokken van vogels die de dageraad aankondigen, maar op de vraag die het echtpaar Nadja en de twintig jaar oudere Lev, twee zoölogen en de hoofdpersonen van het boek, ’s ochtends aan elkaar stellen: ‘Heb jij nog iets uit de hemel gehoord?’ Dat wil zeggen ‘Grote Geluiden’, de muziek van de kosmos. De foon, ‘de achtergrondruis van het leven’.
Nadja en Lev
De hoofdpersonen wonen, samen met enkele katten – waaronder Boelka die geen stem meer heeft – en op z’n tijd enkele verweesde berenwelpen, in een volslagen verlaten en vergeten plaats in Rusland waar eens een batterijfabriek in bedrijf was. Nadja meent ‘soms nog de teer te ruiken waarmee ze vroeger die batterijen verzegelden’. ‘Geurspoken’ noemt ze het. Het draait in deze roman dan ook om zintuiglijke waarnemingen: ‘Binnen klonk elk geluid van buiten lieflijk. Zelfs het vuil rook lekker, het stof op de vloer was zacht. Ik ging op de waranda zitten en keek naar onze bedoening’, zegt Nadja. Daarbij worden Nadja en Lev zo beeldend beschreven dat je ze als lezer meteen voor je ziet: ‘Kan iemand mij vertellen waarom ik nu voor de tweeduizendste keer deze overgooier aantrek, in deze stinksloffen schiet, mijn vlecht opbind?’
Dat is Nadja, en voor Lev geldt hetzelfde, met ‘zijn heftig op en neer gaande borstkas’ die ‘ondanks alles behaard en gespierd’ is. Een verband tussen die borstkas en de ‘geurspoken’ wordt overigens niet gelegd. Dat kun je als lezer eventueel zelf doen. Of niet, omdat het kwaad bij De Moor niet alleen van buiten komt, maar vaak ook van binnen zit. ‘Zijn angst’, zegt Nadja over Lev: ‘alles om hem heen. Mijn angst: alles in hem’.
Wederzijds proces
Zo’n omschrijving doet denken aan de wederzijdse processen die De Moor beschrijft, over Nadja en Lev die zich aan elkaar onttrekken: ‘hij klinkt zachter, ik hoor minder, mijn ogen worden slechter, zijn gezicht wordt steeds bleker en vager’. Lev noemt Nadja steeds vaker ‘heks’. Hun wat sjabloonachtig neergezette zoon Dimka, die een enkele keer in de roman opduikt (aan de drank, ruwe bolster blanke pit) ‘vloekt, Lev laat een scheet, de vloer kraakt, het is onvoorstelbaar wat een herrie we voortbrengen’ in het eenzame, stille plaatsje in de stilte van de kosmos. Behalve dan als de geluiden uit de lucht klinken, de ‘Geluidsspoken’, of ‘een god, die zich uit de voeten maakt?’ Zelfs dit blijkt aan het eind van het boek een wederzijds proces te zijn. Eigenlijk had je het als lezer kunnen weten, maar toch is het een verrassing.
Vooraankondigingen
Bij alle speculaties over wát die ‘Grote Geluiden’ nu zouden kunnen zijn, komt ook de vraag voorbij of het misschien de aankondiging van het Einde der Tijden is. Voorafgegaan door plundering van de tuin en het zoölogisch laboratorium van Nadja en Lev door ‘andere mensen, andere misplaatste primaten’, de wrekers van de batterijfabriek die wegtrekken naar de stad. Het land blijft verlaten achter, ‘de boomwortels duwen het asfalt omhoog en het gras nestelt zich in de kuilen (…). Als alles in dit immense land recht en glad zou verlopen, zouden we onderweg in slaap vallen.’ Op de grond van het lab liggen oude röntgenfoto’s, ‘te zwaar om weg te vliegen’. Hoe symbolisch wil je het hebben! ‘De wereld zit vol met onverstaanbare mensen en verstandige dieren.’ Het is een wereld die we ook kennen van een film als Dogman en van traditionele natuurbeschermers: het redden van de planeet gaat voor het redden van de mensheid. Al zullen Nadja en Lev zichzelf niet zo zien. Ze zijn zoölogen, maar natuurbeschermer-zijn, is iets anders.
Verbeelding en hoop
De angst voor de ‘Grote Geluiden’ valt ze volgens een zogenaamde Pope toe, omdat Nadja en Lev God hebben afgezworen, ‘dachten alles door te hebben. Maar nu tovert Hij er weer op los en kunnen jullie er met je gedachten niet bij’.
Een tegenhanger van Pope is een machinist uit een naburig dorp. Nadja droomt ervan dat hij haar komt verlossen. Hoewel Nadja weet dat er in dat deel van Rusland waar ze wonen, geen treinen rijden.
Verbeelding en hoop zijn de twee grote thema’s van deze roman. Verbeelding speelt ‘zich niet alleen in je hoofd af, maar is vooral om ons heen aanwezig. En op dat moment begon de natuur gehoorzaam een sprookje te breien.’ De akelige realiteit in het deel van Rusland dat De Moor beschrijft en de sprookjesachtige sfeer van de roman verhevigen elkaar en zijn als het ware óók een wederzijds proces. Talrijk zijn de metaforen om één en ander uit te drukken. Soms staan ze tegenover elkaar of vullen elkaar aan: gevoel en ratio, de lege batterijfabriek, de herinnering van Lev die afneemt terwijl Nadja er tegen strijdt, Boelka die geen stem heeft, mensen die herrie maken en de natuur die stil is, op de ‘Grote Geluiden’ na, een zoon die je elke hoop op de toekomst ontneemt en een machinist die je meeneemt op reis, weg uit de ellende. Het zal niet aan iedere lezer besteed zijn, maar als je je gewonnen geeft aan de mooie taal en beeldenrijkdom van De Moor, dan beleef je prachtige momenten met deze rijke roman.