Marcel Prousts debuut Les plaisirs et les jours verscheen in 1896, toen hij net vijfentwintig was. Pas tien jaar later begon hij aan zijn romancyclus Op zoek naar de verloren Tijd. Te laat om die te voltooien voor hij op 18 november 1922 zijn laatste adem uitblies. Ter ere van Prousts honderdjarige sterfdag gaf uitgeverij IJzer Prousts eerste publicatie, vertaald als Lusten en dagen (2022) in een integrale vertaling uit. Behalve zijn beroemde hoofdwerk is dit debuut zijn enige fictie die tijdens zijn leven het licht zag. Niets wees er bij verschijning op dat de auteur ooit gelabeld zou worden als een der grootsten van de twintigste eeuw. De verkoopcijfers van het in luxe uitgave verschenen boek nog het minst, want die waren bedroevend. Toen Proust eind 1919 de Prix de Goncourt kreeg voor In de schaduw van de bloeiende meisjes, het tweede deel van zijn romancyclus, keerde het tij en was hij op slag beroemd.
Niet alleen de oorspronkelijke illustraties van Madeleine Lemaire en de partituren van de cyclus Les portraits de peintres voor piano van Reynaldo Hahn zijn in deze Nederlandse uitgave opgenomen, als bonus biedt deze uitgave ook een cd met een opname van vier door Lineke Lever uitgevoerde pianoverklankingen van Prousts gedichten over de schilders Albert Cuyp, Paulus Potter, Antoine Watteau en Antoon van Dyck. Met de toen nog achttienjarige componist Reynaldo Hahn had Proust een liefdesverhouding.
Veelzijdig debuut
Ook staan er vier gedichten over de componisten Chopin, Gluck, Mozart en Schumann in. Evoceert Proust in de schildersportretten hun schilderijen, in die over de componisten gebruikt hij metrum als eerbetoon aan de muziek, terwijl woorden de stemming vastleggen. Met recht typeert men dit debuut met zijn korte verhalen, schetsen, poëzie, handgeschilderde illustraties en partituren als ‘hybride’. De jonge Proust schreef ze in een tijd dat hij zich als rechtenstudent verveelde en in plaats van zich te herpakken voor examens, liever de Parijse salons frequenteerde. Tussen de artiesten en grandes dames observeerde hij het soort publiek dat hij tien jaar later zou portretteren in zijn hoofdwerk. Sommige van deze verhalen waarin hij de lezer rondleidt door de high-society kringen van het fin-de-siècle, wist hij in kleinere tijdschriften gepubliceerd te krijgen. In deze werkjes van de korte baan zien we Proust bezig met het aanscherpen, het verfijnen van zijn gevoeligheden, en het spelen met stijl en inhoud.
Toch liet hij zijn verzamelde indrukken nog geruime tijd gisten, gezien de jaren die er tussen zijn debuut en hoofdwerk zaten. Een aanzet tot een roman bleef liggen, waarna hij zich toelegde op essayistische stukken. In die tijd las hij schrijvers als Thomas Carlyle, Ralph Waldo Emerson en John Ruskin. Laatstgenoemde, van wie hij ook werk in het Frans vertaalde, scherpte en verfijnde zijn theorieën over kunst en de rol van de kunstenaar in de samenleving. Dit debuut is zijn enige fictiewerk dat tijdens zijn leven werd gepubliceerd en hoewel hij het aanvankelijk als onrijp afdeed, begon hij het naderhand enigszins te waarderen.
Snobisme van Parijse samenleving
Niettemin bleef dit debuut ook nadat Proust tot de onsterfelijke schrijvers was gaan behoren, in de schaduw van zijn bloeiende reputatie staan. André Gide was de eerste die wees op de vele parallellen tussen dit eerste boek en zijn grote meesterwerk. De hoofdmotieven daarin liggen al uitgezaaid in Lusten en dagen. Zoals de onbestendige subjectiviteit van liefde, dood en ziekte, de gehechtheid aan de moeder, het snobisme van de Parijse samenleving en het verband tussen temporele en mentale verandering. Een zeer aanzienlijk hoofdingrediënt, de onwillekeurige herinnering en de daardoor opgelegde structuur aan het schrijven, komt in deze eersteling echter nog niet aan bod.
Opvallend is zijn pessimistische begrip van liefde en de onvolmaakte benadering van het verlangen naar het ideaal. ‘De ongelukkige liefde maakt het ons niet alleen onmogelijk het geluk te ervaren, zij verhindert ons ook nog de leegte ervan te ontdekken.’ De verhalen analyseren en reflecteren het komen en gaan van liefdes, illusies en dromen, evenals onze herinneringen eraan. Er is een vermakelijke hommage aan Flaubert in de vorm van een verhaal met dezelfde hoofdpersonages uit diens satirische boek Bouvard en Pécuchet. Proust houdt in het stuk Mondaine aspiraties en passie voor muziek bij Bouvard en Pécuchet vast aan de geest en vorm van Flaubert en plaatst het duo in zijn eigen tijd.
Stillistische overdaad
Lusten en Dagen kent een stilistische overdaad die kan vermoeien. Het meest verrassende treft men in de afdeling Weemoedig omzien -Tijdgekleurde verzinsels (Les regrets – rêveries couleur du temps). Dit bouquet van dertig dromerige prozateksten, meer beeldend dan vertellend en zwaar sensitief getoonzet, staat tussen ‘echte’ prozagedichten en verhaaltjes in. Sfeerbeelden, hooguit door een summiere verhaallijn bijeengehouden. Geen zelfstandig naamwoord lijkt veilig voor aanhechting van een of meerdere adjectieven, maar de grammaticale structuur van inversie, die vertragend werkt en zodoende de tijd geeft het meegedeelde op kracht te laten komen, maakt veel goed.
De laatste passage uit de rêverie Tuilerieën roept een beladen sfeer á la Carel Willink op. ‘Maar de lucht is betrokken, het gaat regenen. De vijvers, waarin geen azuur meer blinkt, lijken wezenloze ogen of vazen vol tranen.’ De jonge Proust wist goed welk reflecterend en herkauwend leven voor hem was weggelegd, getuige het slot van ‘Relikwieën’. ’Haar meest wezenlijke schoonheid was misschien in mijn verlangen. Zij heeft haar leven geleefd, maar ik heb het, als enige misschien, gedroomd.’ Rêverie XXII Werkelijke aanwezigheid verhaalt over een vakantie van twee romantische jongemannen in het Zwitserse Engadin, nabij de Italiaanse grens. Op de grens van Duitse en Italiaanse namen, blijkt de volmaakte harmonie tussen platonische en fysieke liefde eens te meer iets wat slechts puur in nimmer beleefde herinneringen kan worden ervaren. Want tussen harde werkelijkheid van de Zwitserse bergen en de verte met zijn Italiaanse valleien, wordt het gemis des te heviger gevoeld. Fysiek blijft de ander immers ‘in het kleed van mijn gemis, in de werkelijkheid van mijn verlangen.’
Gedroomde herinneringen
Het blijft bij dromen en mijmeringen van liefde met parallellen in een fysieke wereld. Gedroomde herinneringen bevatten meer waarheid dan echte herinneringen. Dat romantische procédé werkte de latere Proust om in de stelling dat de essentie van het werkelijke leven slechts in herinnering kan worden gevat; het heden als een soort ontwaken uit de droom van het verleden, waarin de tijd kan worden opgeheven door het opnieuw ervaren van eens geleefde ogenblikken.
In zijn debuut zette Proust al in op de metafoor en verbeelding van de werkelijkheid, maar minder samenhangend, nog niet als spil van zijn schrijfstijl. Het zijn nog dagtripjes in vergelijking tot de wereldreis van Á la Recherche du temps perdu. Lusten en Dagen toont het belang van muziek en schilderkunst voor Proust, maar nog zonder die verheven taak om een equivalent van de allerhoogste belevingen te scheppen. Er worden veel indrukken geabsorbeerd, zonder dat er een structurerend en sturend principe tegenover staat dat er betekenis aan geeft. Wie in Proust geïnteresseerd is, zal dit fraai uitgegeven debuut zeker bekoren. Al is het maar om te zien hoe Proust dacht en schreef toen hij nog niet zo geniaal was om zijn Recherche du temps te schrijven.