Wetenschapsjournalist Marcel Hulspas begint de epiloog in zijn boek Mohammed en het ontstaan van de islam als volgt: ‘Godsdienststichters komen nooit ‘uit het niets’ tevoorschijn. Ze zijn het product van hun omgeving en van hun tijd. Maar hun blik reikt verder’.
Het is inderdaad wat dit boek zoveel boeiender maakt dan een levensbeschrijving van iemand die ideeën had waar hij anderen voor wist te winnen. Hulspas laat zien hoe de opkomst van de islam alles te maken had met de bewustmaking van een Arabische identiteit. En hoe die identiteit zijn basis vond in een herkomstmythe en geloof in een lotsbestemming. over zijn oorsprong.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Hulspas zijn biografie van Mohammed begint met de politieke constellatie van de regio. In de eerste eeuwen van onze jaartelling was er eigenlijk nog geen sprake van een Arabisch volk. Eeuwenlang was het gebied ten prooi aan een machtsstrijd tussen Perzen en Byzantijnen, die beurtelings Arabische stammen inschakelden om voor hen te vechten. Het was in de ogen van de strijdende partijen een gevecht tussen Goed en Kwaad, een zienswijze die zijn basis vond in de verschillende religies, het christendom van Byzantium en het zoroastrisme van Perzië. Dwars door deze tweestrijd liep bovendien het Joodse volk, waarvan de leden verspreid over de hele regio woonden.
Arabië, voor zover daarvan sprake was, was niet meer dan een schiereiland (met onder andere Saoedi-Arabië en Jemen). Het allegaartje van stammen dat daar woonde werd gedwongen onderlinge verschillen voor lief te nemen en zich te verenigen, toen de tweestrijd van de grootmachten beslecht leek te worden in het voordeel van de Perzen. Dat was een schrikbeeld voor die stammen die vanouds meer sympathie hadden voor het christendom.
Maar wat moest die Arabische stammen binden? Daarin speelde Mohammed een essentiële rol door zijn woonplaats Mekka, die in het handelsverkeer nauwelijks van betekenis was, en de daar aanwezige Kaäba, te verbinden met een religieuze oorsprong. In zijn visie stamden de Arabieren af van Abraham, net als de Joden en christenen. Maar die waren afgedwaald van het geloof van deze aartsvader. Dat gold ook voor de Arabieren zelf, doordat ze het oudste heiligdom van het Abrahamistische geloof, de Kaäba, ernstig hadden verwaarloosd. En zo kon Mohammed de nieuwe Profeet worden die waarschuwde voor de komende Eindtijd als de Perzen zouden winnen. Alleen een terugkeer naar het zuivere geloof van Abraham kon redding bieden. In het begin verzamelde Mohammed nog slechts een aanhang in kleine kring, vooral omdat zijn aanhangers (de Hoems) wel de afstamming van Abraham aanvaardden, maar moeilijk de verering van ‘de drie dochters’, de vrouwelijke bemiddelaars tussen God en de mens, konden loslaten; een verering die door Mohammed, als voorstander van een volmaakt monotheïsme, werd afgewezen. Het zou na 12 jaar de reden worden voor een verhuizing van de Profeet naar Medina, de plaats waar hij in 632 zou sterven.
Wie het leven van Mohammed wil beschrijven kan zich nauwelijks op vaststaande feiten beroepen. Ook Hulspas stonden slechts de Koran en de traditie, dat wil zeggen de overgeleverde verhalen en gebruiken, ten dienste. Die verhalen zijn lang van mond tot mond gegaan voor ze werden opgetekend. De oudste bewaard gebleven verzameling ervan die een gestructureerde biografie van de Profeet biedt, is die van Mohammed ibn Ishaak (de Nederlandse vertaling, Het leven van Mohammed, verscheen bij Bulaaq en is nog altijd verkrijgbaar). Hulspas leunt zwaar op deze biografie, maar gaat er bijzonder kritisch mee om. Even gedegen en doorwrocht is zijn exegese van de Koran. Hij ontleedt de verzen tot op het bot en elke bewering van eerdere biografieën wordt zo minutieus tegen het licht gehouden dat de lezer alleen maar diep ontzag kan hebben voor de mate waarin Hulspas zich zijn onderwerp heeft eigen gemaakt. Een enkele keer dreigt zijn verhaal wat breed uit te waaieren als hij nuance op nuance stapelt bij alle mogelijke interpretaties of bewerkingen van een Koranvers of het belang dat iemand kan hebben gehad om elementen in een verhaal weg te laten of toe te voegen. Er zullen best lezers zijn die, bijvoorbeeld in hoofdstuk 17 ‘De oorlog tegen Mekka en de Joden’, bezwijken onder de vele zinswendingen als ‘gesteld dat’, ‘mogelijk’, ‘waarschijnlijk’, ‘als dit echt gebeurd is’, ‘suggereert dat’, om dan aan het slot te lezen: ‘Kortom, de latere verhalen zijn niet te vertrouwen’.
Maar wie bereid is alle voorbehouden voor lief te nemen heeft met Hulspas’ boek een heldere biografie van Mohammed en een goede handleiding voor de benadering van de Koran in handen. De auteur maakt tevens duidelijk wat dit heilige boek nu werkelijk zegt over zaken die in onze dagelijkse actualiteit vaak worden opgedist als de belofte dat martelaren voor het geloof een paradijs met maagden wacht en hoe het gesteld is met de vrouw in de islam.
Bovendien is de toon van Hulspas altijd licht en verstaat hij zijn vak om wetenschap aan leken over te brengen. Hij vertelt de verhalen op een smeuïge manier in verrassend frisse taal. Maar ook zijn bespiegelingen zijn zo ingeleefd dat je meegenomen wordt in de tijd. Af en toe roepen ze zelfs een glimlach bij je op: ‘Humor is zeldzaam in de Koran (…) Maar hier en daar klinkt in de openbaringen de invloed door van beroepsvertellers, die hun luisteraars graag vermaakten met grappige verhalen. Zo kregen ze wellicht de lachers op hun hand met het uitbeelden van Mozes toen deze plotseling, bij het naderen van een wonderlijk brandende braambos, de stem van God hoorde.’
En als hij beschrijft hoe tolerant de islam zich opstelt tegenover de plicht tot het verrichten van de ‘heilzame werken’ (het bidden, het geven van aalmoezen, de ramadan enzovoort) noemt Hulspas God ‘geen scherpslijper’.
Mohammed en het ontstaan van de islam geeft een verhelderend zicht op de basis van een religie die het Arabische volk een gevoel van eigenwaarde gaf. Dat kan leiden tot meer begrip. Dat ieder er zijn eigen interpretaties op na houdt, van moslimfundamentalisten aan de ene en islamofoben aan de andere kant, daar kan Hulspas natuurlijk weinig aan veranderen.