Maarten van der Graaff (1987) debuteerde in 2013 met de bundel Vluchtautogedichten, waarvoor hij de C. Buddingh’-prijs ontving. In 2015 volgde Dood werk die bekroond werd met de J.C. Bloem poëzieprijs en in 2018 werd zijn debuutroman Wormen en Engelen genomineerd voor de Anton Wachterprijs. Van der Graaff is tevens medeoprichter van het online literaire tijdschrift Samplekanon dat in 2018 De Lokienprijs van de Sybren Polet Stichting mocht ontvangen.
Het idee voor zijn derde bundel, Nederland in stukken, ontstond toen een linkse boekhandel in het centrum van Utrecht, De rooie rat genaamd, moest sluiten. Van der Graaff kocht op het nippertje een aantal oude pamfletten, tweedehands boeken en anarchistische blaadjes. Deze aankopen vormen de ‘stukken’ van Nederland, in de betekenis van juridische documenten, waarin de dichter zocht naar uitspraken die ook vandaag nog zouden kunnen gelden. Gedeelten uit deze aangekochte lectuur zijn door de dichter letterlijk geciteerd in de bundel, met inbegrip van verouderde spelling.
Opgelapte menselijkheid
De titel zou kunnen betekenen dat Nederland in stukken uiteen is gevallen, zoals een sculptuur aan stukken kan vallen. In een interview met Van der Graaff onlangs in het NRC, wordt gerefereerd aan het monster van Frankenstein, dat uit verschillende stukken werd samengesteld als een opgelapte menselijke patchworkdeken.
In de gedichten spreekt Van der Graaff over een Deltametropool, een begrip uit een beleidsdocument van twintig jaar geleden, dat zich tussen de aangekochte stukken van De rooie rat bevond. Het idee was om de gehele Randstad te verenigen tot één grote wereldstad: de ‘stukken’ van Nederland zouden samengevoegd worden.
Gebaseerd op deze archiefstukken schrijft Van der Graaff zijn gedichten, alsof deze fictieve metropool daadwerkelijk tot stand gekomen is en zich als een levend organisme gedraagt; het doet denken aan Gotham City uit de Batmanfilms en levert poëzie op die zich laat lezen als science fiction. De dichter spreekt de Deltametropool rechtstreeks toe in de afdeling Word-document Nederland, waarin in negen ‘documenten’ in korte, in stukken gehakte en afgebeten zinnen een beeld wordt gegeven van een samenleving die op zijn zachtst gezegd vervreemd is van het individu en de leefomgeving en waar de groei van de economie het hoogste goed is. De verzakelijking heeft gezegevierd en het geld regeert. Het leven is niet meer dan een Word-document, waarin zoveel geknipt en geplakt is dat het overzicht verloren is geraakt.
Onleefbare maatschappij
Deze kille, dystopische maatschappij zou onleefbaar zijn als niet steeds menselijke gevoelens en gedachten overal doorheen probeerden te sijpelen:
‘Soms voelen die mensen zoiets als verdrietige strijdbaarheid.
Ik zeg dit zonder ze te kennen. Dit is fictie.
Zij voelen iets in hun maag, onder aan
hun nek. Jij onderschat ze. En ook jij bent fictie
en ficties kunnen het elkaar moeilijk maken. Daar hoop ik op.’
In de afdeling Index wordt het leven van het lyrische ik verweven met dat van de Deltametropool. Onder aan de bladzijde van elk gedicht staan een paar regels van het daaropvolgende, waardoor ze met elkaar verbonden worden. Veelvuldig komt het Latijnse woord ‘dolor’, consument, terug in de gedichten: de consumptiemaatschappij is de enige werkelijkheid geworden en: ‘Het individuele leven is de grootste leugen.’
Maar het individu laat zich niet onderdrukken: er is sprake van gevoelens, seksuele verlangens, liefde en ongelukkig zijn.
Gehersenspoeld tot robots
De gevoelens van verlangen en onbehagen zetten zich versterkt door in de volgende afdeling, De Nederlandse commune, nu gevoed door informatie uit het verleden.
‘Er zijn vrienden. Ze vormen een commune voor een dag,
dezelfde historische dag als gisteren, waarop ze ontzet
en van elkaar bevrijd werden.
Ze kregen nog een leven, neologismen voor iets anders.
Ze hebben geen werk, maar toch vergaderen ze.’
In de laatste afdeling, Residuen, zijn alle regels van één lang gedicht genummerd, van 1 tot en met 555. Het zijn disruptieve fragmenten die ogenschijnlijk weinig samenhang vertonen, alsof verschillende stemmen proberen een gesprek aan te gaan, maar desondanks langs elkaar heen blijven praten. De verwarring is compleet en normaal menselijk leven lijkt onmogelijk geworden: de dreiging van de Deltametropool heeft toegeslagen en mensen zijn gehersenspoeld tot robots.
Er zijn veel verborgen verwijzingen en citaten uit literatuur en politieke toespraken aan te wijzen, zoals alles in deze bundel een grote politieke en geëngageerde lading bevat.
Rechtvaardigheid op alle fronten
Een ander thema is de ontluikende biseksualiteit, waarvan de lyrische ik zich langzaam bewust wordt, tegelijk met zijn besef van ‘wokeness’, een politieke term van Afro-Amerikaanse oorsprong met betrekking op sociale en raciale rechtvaardigheid. Seksualiteit en rechtvaardigheid worden ingezet als ‘rage against the machine’, de machine waartoe de maatschappij verworden is. Het eerste gedicht van de bundel liep daarop al vooruit: Contract tussen man en jongen legt in kille zakelijke termen de overeenkomst tot aanranding vast, waarmee een jongen zich verplicht zich te laten betasten door een man: ‘de jongen verbindt zich gezond te worden / met uitzondering van wat hij schrijft’.
Aanranding en geweld, verzakelijking en onmenselijkheid zijn ondanks alles niet in staat gevoel, liefde en individualiteit te onderdrukken.