In november van dit jaar verscheen er een biografie van L.Th. Lehmann, die in 1920 werd geboren in Rotterdam en in 2012 in Amsterdam overleed. Het is een open deur om deze kunstenaar te kwalificeren als ‘veelzijdig’, maar toch: Lehmann was dichter, danser, componist, romancier, vertaler en recensent. Hij tekende en maakte collages, en bovendien studeerde hij rechten en archeologie, welke laatste studie hij op 75-jarige leeftijd bekroonde met een proefschrift over Griekse galeischepen. Lehmanns biograaf Jaap van der Bent noemt hem ingevolge deze veelzijdigheid niet zozeer een homo universalis, wel een multitalent, maar bovenal: ‘de perfecte amateur’.
Dertig jaar geen poëzie
Als dichter werd Lehmann onder meer bekend omdat hij tussen 1966 en 1996 juist in het geheel géén poëzie publiceerde (na tussen 1940 en 1966 minstens negen bundels te hebben gepubliceerd, waaronder zelfs – op 27-jarige leeftijd – een uitgave met de titel Verzamelde gedichten). En omdat Lehmann ook weigerde gedichten bij te dragen aan bloemlezingen (‘Gij zult niet bloemlezen’) dreigde zijn werk in de vergetelheid te geraken. In 2000 – het jaar dat de dichter tachtig werd – verscheen een verzamelbundel van bijna 700 pagina’s, die een bundeling behelsde van zijn werk uit de periode 1939-1998. Sindsdien verschenen nog tal van grotere en kleine publicaties – zelfs een kookboekje – mede gepubliceerd in eigen beheer door Lehmanns levensgezellin Alida Beekhuis, onder het imprint Gouden Reaal.
De biografie is een goede aanleiding om een bundel gedichten van Lehmann voor de dag te halen, een van zijn laatste ‘reguliere’ publicaties bij De Bezige Bij, Wat boven kwam. Meteen de opening van de bundel zet al de toon.
‘Van mij kan men zeggen
dat ik mij verlies
in kleinigheden.
Maar ook
dat ik mij erin vind.’
Klankgedichten
Wat volgt is een verzameling gedichten in allerlei vormen, soms vrij en kort, soms een rijmend sonnet. We komen verwijzingen tegen naar onder meer Nietzsche, Mozart, Bach, Albert en Jacob Cuyp, Rudy Kousbroek, Stendhal, Longfellow. Er zijn gedichten over vogels in de stad, en over enkele plaatsen, zoals Ruigoord, Brussel, Rio de Janeiro, Parijs (in 1953) en het zuiden van de V.S. Evident is ook Lehmanns liefde voor surrealisme, taalspel en speelsigheid in het algemeen, wat bijvoorbeeld blijkt uit een zuiver klankgedicht als,
‘Pseudo-dada
Rellebelère umta
kroeboel
uswoziwoe holar
krepasruum
jalspi
uurnamuurnam jofi
bralbam
snilsko
jupatfotla
bidorwummis klarg
iskato
joebltka feerfo.’
Wie mocht denken dat deze merkwaardige dichter alleen met opgewekte producten voor de dag komt kunnen we uit de droom helpen (zoals hij mogelijk zichzelf uit een droom hielp) met:
‘Waar verhaal
De toekomst is dit:
dat vlees en botten
’t bewustzijn afdanken
en dan gaan rotten.’
Het kortste gedicht in de bundel telt drie regels, het langste drie bladzijden. Zoals de kunstenaar Lehmannn niet te vangen is, zo is het eveneens met zijn gedichten. Want hij sluit deze uitgave ook nog eens af met drie gedichten van de Zwitsers-Argentijnse dichteres Alfonsina Storni (1892-1938), die Lehmann uit het Spaans vertaalde. Kortom, een bundel als Wat boven kwam vormt een prima opmaat naar een (hernieuwde) kennismaking met deze onnederlands speelse, originele en veelzijdige dichter. En het mooie is dat tegelijk met de biografie er ook een keuze uit het dichtwerk van Lehmann verschenen is, getiteld, ‘Gij zult niet bloemlezen, samengesteld door Erik Bindervoet.
De dichter die het niet wilde zijn. Leven en werk van Louis Lehmann / Jaap van der Bent / 512 blz. /AFdH-uitgevers.
Gij zult niet bloemlezen, Een keuze uit de poezie van Louis Lehmann / samenstelling Erik Bindervoet / AFdH uitgevers.
Luister hier naar een marathoninterview (1990) van de VPRO met Louis Lehmann.