Louis Krüger publiceerde in 1984 zijn roman Een basis over de grens in het Afrikaans. De Nederlandse vertaling van zijn eigen hand verscheen onlangs en 34 jaar later bij uitgeverij Bint. Terecht: het is een sterk en eigenzinnig boek over de duistere kant van de koloniale bevrijdingsoorlogen in Afrika: over guerrilla, wreedheid, trauma’s en, voor wie er in gelooft, over bevrijding.
Voor wie het zich herinnert; de zwart-wit tv-beelden van het postkoloniale geweld in Afrika. Gedoe in Kongo, Rhodesië, Zuid-Afrika, Somalië, Opper-Volta. Rebellen die vochten voor vrijheid of tegen de vreemde overheerser, of als excuus voor roof en erger. Het ging over landen waar utopische projecten van de grond kwamen, of juist wegzakten in een moeras van corruptie en onderlinge strijd. De beelden waren steeds hetzelfde: landerig rondhangende strijders in de stoffige savanne of dichte jungle, stoer poserend met gebrekkig wapentuig, wegduikend voor een verdwaald salvo, schietend op een onzichtbare vijand. In of uit vrachtwagens klimmen die Russisch of juist Frans waren. En af en toe de resultaten van strijdlustige heldhaftigheid: uitgebrande nederzettingen, verminkte lijken of een slordige stapel buitgemaakte wapens. De plaatselijke bevolking bewoog als schimmen op de achtergrond, of was massaal op de vlucht. Wat bleef hangen was het gevoel van uitzichtloosheid. Hier zou het nooit meer goed komen. Nu weten we beter: de koloniale overheersers werden verdreven, en alles kwam goed. Totdat het weer mis ging.
De last van een lijk
Een basis over de grens gaat alleen zijdelings over afbrokkelende koloniale wereldmachten en opkomende nieuwe naties. Het richt zich op de vage overgangsfase van het een naar het ander en zoomt in op een bijeen geraapt ploegje van 7 soldaten uit het Rhodesische leger halverwege de jaren 70. Ze steken te voet de grens over naar Mozambique met de opdracht een aanval uit te voeren op een kamp van strijders in de Rhodesische burgeroorlog, die zijn uitgeweken naar ‘over de grens’. De politieke werkelijkheid achter die opdracht is een andere, maar dat weet maar één van de mannen. De druipende koude jungle, de alomtegenwoordige mist, de schemer die zelfs ’s nachts lijkt aan te houden, het gegrom van vrachtwagens, de hyena´s, de apathische bevolking waarvan onduidelijk is aan wiens kant ze staan: de desoriëntatie is groot en de ontreddering groeit. Sporadisch is er radiocontact met het opperbevel, dat blijft herhalen dat ze pas terug mogen komen als de missie is volbracht. Ik-persoon Stanley komt om het leven in een hinderlaag. Onder de plaatsvervangende leiding van ene Konrad besluiten de mannen het lijk van Stanley mee te nemen. Die last wordt per dag zwaarder en stinkender. Uiteindelijk is er nog maar één man die hardnekkig (en uiteindelijk in zijn eentje) met hem blijft rondsjouwen: Louch.
Van gene zijde
Met de dood van Stanley verandert het perspectief in het boek. De ik-verteller is nog steeds Stanley, maar die verkeert inmiddels ‘aan gene zijde’. Daardoor kan hij de innerlijke roerselen van de andere mannen peilen. En die hebben zo allemaal hun eigen trauma. De één tobt over een psychisch ontspoorde vrouw die het wrede leven niet meer aan kan, een ander koestert wrok en zet de missie naar zijn hand, een derde worstelt met een vrouw die hij ooit doodde en een vierde met zijn geloof. Doden kan niet zonder schuld, zonder trauma’s en zonder de rest van je leven een ondraaglijke last mee te zeulen. Iedereen in dit boek doodt of wordt gedood, onschuldig of niet. Een van de mannen meent beslopen te worden, en schiet in een reflex een vrouw en haar kind dood, die niets met de vijand te maken hebben. En als de mannen de door hen vernietigde basis inspecteren, smeekt een zwaar gewond slachtoffer om een genadeschot.
Onrust en extase
Een basis over de grens maakt indruk door de manier waarop de lezer wordt meegetrokken in een helse bevrijdingsstrijd in een claustrofobische wereld, vol dood en verderf. Het boek bevat ook een andere lijn, en die maakt het de lezer lastiger. Dode Stanley ontpopt zich niet alleen als alwetende verteller, maar ook als een soort engelbewaarder, bij voorbeeld als Louch een eenzame nacht moet doorbrengen en langzaam verlamd raakt van angst en kou: ‘Tot het ochtendgloren waak ik over hem. Ik begrijp zijn angst, zijn vage onrust over een onbekende schemerwereld waaraan je uitgeleverd bent.’
Het is diezelfde Louch die een soort godservaring heeft als hij met het ontbindende lijk op de schouder vanuit de jungle de open vlakte inloopt: ‘Ondanks de uitputting ervaart hij dezelfde extase als soms in een kerkdienst: verwondering, vreugde.’ Daarna volgt een soort reinigingsritueel, vervolgens een vage passage waarin Stanley hem verlaat: ‘Zijn angst drijft mij weg van hem. Zijn angst en de mijne. Ik verlaat hem om naar hén te gaan. De anderen. Ze moeten hem ophalen en meenemen uit deze vreemde uitzichtloosheid.’ En na alle christelijke symboliek is onvermijdelijk dat Louch uiteindelijk wordt gered. Waarbij een ‘Bijbelse’ hevige wind opsteekt (die van een helikopter afkomstig is), en Louch hallucineert over een wederkomst. Je kunt daar iets van vinden, maar Een basis over de grens is goed en relevant, en nog spannend ook.