Nederland: gidsland, door God in Eigen Persoon uitverkoren. Als dit land in één opzicht uitblinkt, was het wel door deze onwrikbare overtuiging. Historici zijn het onderling eens dat de ontwikkeling van een nationale identiteit een (Europees) fenomeen van de moderne tijd is, met name de negentiende eeuw, maar de wortels van de Nederlandse identiteit reiken verder terug, zeker een paar honderd jaar. Dat is tenminste de stelling die de Nijmeegse historica Lotte Jensen verdedigt in haar Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815. Steeds als er een oorlog werd afgesloten met een vredesakkoord, wat nog al eens voorkwam, ging er niet alleen vuurwerk de lucht in, maar sloofden schrijvers en dichters zich uit in gelegenheidswerkjes waarin de betekenis van die vrede breed werd uitgemeten. De koeien geven melck en room, dichtte Joost van den Vondel, het is al boter tot den boôm. Men zingt al PAIS en VRE. De gelegenheid: de Vrede van Munster in 1648. De langdurige oorlog met Spanje was ten einde, de soevereiniteit van de Republiek een feit. De Staten-Generaal schreven op 10 juni van het vredesjaar een algemene dank-, vast- en bededag uit en overal vonden plechtigheden en feestelijkheden plaats: optochten in Wormer en Den Haag, vreugdevuren in Arnhem, Delft en Breda. Van meet af aan was duidelijk, schrijft Jensen, dat het hier om een belangwekkend moment in het bestaan van de jonge Republiek ging.
Imaginaire gemeenschappen
Jensen bespreekt een aantal vredesakkoorden: Munster (1648), Breda (1667), Nijmegen (1678), Rijswijk (1697), Utrecht (1713), Aken (1748), Amiens (1802), het Congres van Wenen (1815) en steeds stuit ze op overeenkomstige elementen. Ten eerste zal er volgens tijdgenoten na de vrede een ‘gouden tijd’ van voorspoed en bloei aanbreken, ten tweede wordt de geschiedenis van het vaderland herschreven en tenslotte wordt uitdrukkelijk gewezen op de godsdienst (het Calvinisme) als bindende (of splijtende) kracht. Tezamen legden deze drie motieven het fundament voor een krachtig nationaal zelfbeeld, aldus de auteur over het jaar 1648, waarop latere publicisten steeds opnieuw zouden teruggrijpen. Bij de analyse van de ‘vredesliteratuur’ spelen verschillende theoretische begrippen een centrale rol. Invented tradition is het verschijnsel dat door rituelen, verhalen en mythen een historisch besef wordt ‘uitgevonden’: de oorsprong van de Nederlandse geschiedenis zou moeten worden gezocht bij de Batavieren die zich verzetten tegen de invasie van Romeinen, en in de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje werden de kiemen van de Nederlandse natie gelegd. Het was al eendracht en verbondenheid in de fantasie van politici en kunstenaars, zegt Jensen, maar daartussen zat helemaal niets: de middeleeuwen speelden geen enkele rol van betekenis. Alsof deze lange historische periode aan de Nederlanden volstrekt voorbij is gegaan. Imagined communities zijn gemeenschappen die uitsluitend in de verbeelding bestaan. De meeste inwoners van een natie kennen elkaar niet en weten niets van elkaar af, zegt Jensen, maar door de media wordt er desondanks een soort gemeenschapsgevoel opgewekt. Het begrip is hoogst actueel in het Nederland van vandaag, maar was dat de afgelopen eeuwen eveneens. Met bepaalde accenten werd dit gemeenschapsgevoel in verschillende richtingen gestuurd.
Misschien zijn juist die accentverschillen de boeiendste onderdelen van Vieren van vrede. In het midden van de achttiende eeuw, bij de vrede van Aken na de Oostenrijkse Successieoorlog, voerde in de gelegenheidswerkjes de Oranjegezindheid opeens de boventoon, vermoedelijk mede ingegeven door de geboorte van de latere stadhouder Willem V. De geschiedenis wordt gepresenteerd als een langgerekte keten van causale gebeurtenissen, waarbij de vrijheid, God en Oranje onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Eind zeventiende eeuw daarentegen brak ook in Nederland de gedachte door aan een ‘Christelijk Europa’: in 1683 hadden de Turken voor Wenen gestaan en met hulp van de Heilige Alliantie moesten de Mahometsche Zwynen met grof geweld worden teruggedrongen. Europa zou anders met Kristen bloed en moord worden roodgeverfd. Jensen laat overtuigend zien dat het ontstaan van imaginaire gemeenschappen geen exclusief moderne aangelegenheid is, maar vele decennia, misschien eeuwen, eerder plaatsvond. Zeker in Nederland.
Context
Wat niet wegneemt dat Vieren van vrede de nodige vragen oproept. Wellicht dragen rijmpjes, toneelstukken en andere gelegenheidsgeschriften bij tot de karakterisering van een land, maar wat is zo’n identiteit precies? Je zou meer willen weten van de verspreiding en receptie van zulke geschriften in een omgeving die grotendeels uit analfabeten bestaat. Voor wie zijn de rijmpjes geschreven? Wie herkende zich erin? Waar waren de tegengeluiden? In hoeverre zijn de door Jensen geraadpleegde bronnen representatief? Het huis Oranje mag dan wel zijn stempel hebben gezet op delen van de Nederlandse geschiedenis, maar dat is bepaald niet zonder weerstand gebeurd. Er waren soms draconische maatregelen nodig om de oppositie te smoren: het lynchen van de gebroeders Cornelis en Johan De Witt, de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt. In het algemeen zou je als lezer meer moeten weten over de context om de betekenissen te kunnen duiden. In een land als Nederland waarin het overgrote deel van de inwoners nauwelijks weet wanneer de Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden, zijn de staatkundige ontwikkelingen van afgelopen eeuwen terra incognita. Een pertinente vraag daarbij is uiteraard: in hoeverre wijkt de ontwikkeling van de Nederlandse identiteit af van wat er elders gebeurde? De gedachte aan een door God uitverkoren volk, om maar iets te noemen, is geenszins tot dit land beperkt.