Op de voorkant van Albrecht en wij, de debuutroman van Lodewijk van Oord, staat een foto van een neushoorn die boven de droge, Afrikaanse vlakte hangt. Hij lijkt op een drenkeling die net op tijd in veiligheid wordt gebracht.
De neushoorn is Albrecht, het laatste neushoornmannetje ter wereld. Hij speelt een prominente rol in deze toekomstroman over grenzeloze ambitie en botsende idealen. Edo Morell, de vlotte, jonge directeur van een Amsterdamse dierentuin, heeft een masterplan bedacht om zijn noodlijdende dierentuin te redden en laat daarvoor Albrecht uit het buitenland naar de Amsterdam komen. Sariah, een Zuid-Afrikaanse neushoornspecialist van vijfendertig jaar, moet ervoor zorgen dat Albrecht het in Amsterdam naar zijn zin krijgt. De bedoeling is dat het norse neushoornmannetje gaat paren met een al aanwezig vrouwtje, maar wanneer de omstandigheden hier een stokje voor steken, ontpopt Edo zich steeds meer tot een autoritaire, op sensatie beluste dierentuindirecteur die geen enkel middel schuwt om zijn doel te bereiken. De gevoelige Sariah, met wie Edo in de loop van het verhaal een relatie krijgt, keert zich steeds meer van hem af.
Over het plot van Albrecht en wij is goed nagedacht. De zelfgenoegzame dierentuindirecteur, die zijn belangstelling voor het welzijn van zijn omgeving verliest door zijn obsessie met grootsheid en succes, is een goed recept voor een hedendaagse tragedie. Edo gaat zijn eigen ondergang tegemoet, zoals Oedipus, Macbeth en Laarmans dat voor hem deden. Het is jammer dat Lodewijk van Oord er niet in slaagt om aan deze klassieke formule een geloofwaardige invulling te geven. Albrecht en wij staat vol clichés, stereotypen en simplificaties.
Een paar voorbeelden: de Zuid-Afrikaanse Sariah, getraumatiseerd door de moord op haar vriend in haar moederland, is nogal schuchter wanneer ze kennismaakt met de blaaskaak Edo. Niet lang daarna merkt Frank, een van de personages die het verhaal vertelt, dat Sariah steeds meer een Nederlandse wordt, ‘want ze krijgt steeds meer een grote mond’. Wanneer Sariah een kus op tv ziet, heeft ze zin in seks en springt ze bij Edo op schoot. Lodewijk van Oord heeft met Sariah een impulsieve, ondoorgrondelijke vrouw willen neerzetten, maar je vraagt je af of Van Oord niet te veel naar soaps heeft gekeken. Edo is een alfamannetje dat altijd het hoogste woord wil hebben, maar zijn karakter gaat al snel op de zenuwen werken, want over zijn kwetsbare kant komt de lezer niets te weten. Op een gegeven moment zit Edo buiten op een bankje, grotendeels naakt. Hij probeert zichzelf te zien door Albrechts ogen, zegt hij. Wanneer Sariah Edo aanspreekt, praat de yup ‘op een filosofisch toontje’. Hij gaat –voor de zoveelste keer – Sariah de les lezen over de verhouding tussen dieren en mensen. ‘Voor het dier zijn wij de Ander.’ Het zijn gemakzuchtige, nietszeggende passages, die op een geforceerde manier diepgang aan een boek moeten geven.
Lodewijk van Oord woont al bijna zijn hele leven in het buitenland en dat is aan zijn taalgebruik goed te merken. Hij strooit niet alleen veelvuldig met Engelse modewoorden (suspense, catastrofe of my making), maar gebruikt ook vernederlandste Engelse woorden (‘selfoon’ voor mobiele telefoon, ‘bottel’ voor wijnfles). Of Van Oord heeft hiermee zijn boek en personages een internationaal karakter willen meegeven, of zijn redacteur heeft zitten slapen. Waarschijnlijk is het laatste het geval, want Van Oords beeldspraak is al niet veel beter. Hij spreekt over ‘een kwak water’ die uit de bomen valt en ‘klonterige wolken’. Verder komen er ouderwetse woorden voorbij als ‘sedert’, ‘stoutmoedig’ en ‘warempel’. Natuurlijk, in deze passages is de oudere kunsthistoricus Frank aan het woord, maar door zijn woordgebruik lijkt hij weggelopen te zijn uit de Fabeltjeskrant.
Aan het einde van het verhaal valt de droom van Edo langzaam in duigen. Uit verzet tegen Edo’s hartvochtige plannen gooit Sariah de handdoek in de ring, maar later trekt ze toch aan het langste eind. Edo toont de arme Albrecht over de hele wereld aan volgepakte stadions vol uitzinnige toeschouwers die een glimp van de laatste neushoorn ter wereld willen opvangen. Hoewel niet helemaal duidelijk wordt waarom hele steden uitlopen om een neushoorn te zien (een dier is nog geen popster, ook al is hij bijna uitgestorven), behoren de laatste scѐnes tot de beste van het boek. Pas dan komt het absurde karakter van Edo’s megalomane plannen aan het licht. Wanneer Van Oord in de rest van het boek zijn streven naar realisme had laten varen en meer ruimte had gegeven voor dit absurdisme, was de strekking van deze ambitieuze roman in ieder geval een stuk duidelijker geweest.