De zevende bundel van Liesbeth Lagemaat, Vissenschild, laat zich lezen als een grimmig sprookje. In gedichten die bestaan uit louter distichons (twee regels), ontvouwt zich doorlopend het lange, epische verhaal over Elpis, een ouderloos meisje dat opgevoed wordt door haar tante en in de herberg moet helpen bij het bedienen van de gasten. Dagelijks loopt zij de afstand ‘tussen herberg en hoeve’, waarbij ze op een avond aangerand wordt door Allesman/Nietsman, die haar verkracht en vermoord. Haar lichaam zinkt naar de bodem van de rivier en wordt gedragen door een ‘vissenschild’, haar geest wordt ‘een molecuul van licht’ en gaat hemelen.
Dit verhaal is vrijwel gelijk aan de Vlaamse legende van de Fiere Margriet, ofwel Margaretha van Leuven, die rond 1207 geboren werd. Omdat zij zich hevig verzette tegen haar verkrachter, kreeg ze de bijnaam ‘de fiere’ of ‘de trotse’. Haar lichaam zou volgens de legende door vissen stroomopwaarts gedragen zijn door de rivier de Dijle in de richting van de vismarkt van Leuven, met een wijnkruik nog in haar hand. Ze werd een echte volksheilige aan wie mirakels werden toegeschreven en in 1902 werd ze zalig verklaard. In 1982 werd er een standbeeld van haar in Leuven geplaatst, drijvend in het water, naakt, met de kruik in haar hand.
Een oud verhaal
Lagemaat kiest ervoor om haar verhaal te laten verwoorden door ‘de kalligrafist’, die zich gedwongen voelt om het verhaal van Elpis te vertellen (‘Tegen wil en dank dient zij zich aan’) en die zoekt naar vormen om haar te laten ontstaan. Hij verzint een begin, waarin de twaalfjarige Elpis een voorspellende droom heeft, een donker visioen waarin ze op het water drijft.
De taal die de dichter de kalligrafist in de mond legt, is die van orakels, een droomtaal met een sterk, dwingend ritme en met verzonnen woorden. Deze woorden, zoals ‘zweemschirrezusje’ en ‘flikkerse vlinderslagvrouw’ kunnen in geen enkel woordenboek worden opgezocht, maar bepalen in sterke mate de muziek en de droomsfeer van de bundel, die zich goed leent om voorgelezen te worden. De woorden van de kalligrafist staan in romein; als de verhaalpersonen zelf aan het woord zijn, is de tekst cursief gedrukt. Zoals wanneer de tante van Elpis haar verhaal doet:
DE DAALDERSE VROUW,
HARDNEKKIG IN WROK EN HUNKERING
‘ Spreek ik als een moeder van nep en gort en ik weet het,
jazeker, ze heeft haar ogen overal dat kind,
[…]
[…] Daar loopt ze. Daar. En wat is dat
voor een naam, Elpis. Niemand die zo heet.’
Elpis’ naam betekent ‘hoop’ in de Griekse mythologie, de hoop die achterbleef in de doos met onheil, die Pandora ondanks alle waarschuwingen toch opende. De ‘daalderse’ vrouw, de ‘vrouw met het duitenhoofd’, misschien zo genoemd omdat ze over het geld gaat in de herberg, heeft zelf nooit kinderen kunnen krijgen en staat zichzelf daarom niet toe om van Elpis te houden:
‘Te wrokken over een houten schoot, en de duurmalige
verdamping van wat ik ben in kop en lijf, zouden mijn vingers
geen daalders tikken dan wou geen mens nog raken aan
mijn huid. Een zeemleren lap is mijn woonst. En toch. Soms
leg ik mijn hand op de kan die zij net naar binnen bracht, Elpis.
Lijkt het steen van de kruik warm als klei. […]’
Stiefmoeder en schaduwzusje
Net als in de sprookjes van Grimm is ook hier de boze stiefmoeder aanwezig. De kalligrafist noemt haar ‘die moeder van stief / en waan’, die jaloers is op het ontluikende meisje dat inmiddels zestien jaar is. Uit eenzaamheid heeft Elpis een ‘schaduwzusje’, gefantaseerd, een ‘nevelkind’. Datzelfde ‘schirrezusje’ probeert Elpis te behoeden als ze van de herberg naar huis loopt:
‘[…] Van achter pakt het schirrezusje haar bij de kladden.
aan de oever ligt drijfzand vandaag, weg bij die beek.’[…]’
Maar ze kan niet voorkomen dat de kruik van Elpis gebroken wordt door Nietsman, die verandert in Allesman als hij Elpis naar huis begeleidt. De kalligrafist zoekt uitvluchten om niet te hoeven optekenen hoe het verder gaat. Hij is bang dat hij medeschuldig zal worden aan wat komen zal en wat niet te veranderen is: de verkrachting en de moord op Elpis. Maar Elpis weet dat hem geen schuld treft:
‘[…] Kan ik hem beschermen
tegen de schending, hem zacht naar het breekpunt geleiden.
Mijn lichaam was nooit van mij, ben ik weggeglipt in een scheur
van het weilanddecor. Wat blijft, en later zich toont in schittering –
kon ik hem geven dit respijt: een soelaas om mijn lot dat niet
door hem ontwonden. Hij is de tekenzetter, dat is al. Hij verdient
compassie. Voorlopig kan ik niets doen dan zijn handen warmen,
zijn pols, de muis van zijn duim.’
Een verhaal van alle tijden
De kalligrafist probeert een ander einde voor haar te bedenken, maar moet zich neerleggen bij het feit dat hij de gebeurtenissen slechts kan boekstaven, niet beïnvloeden. Hij moet Elpis laten gaan en schrijft een eerbetoon voor haar waarin zij rust op haar vissenschild. Het is een verhaal van alle tijden, maar Lagemaat heeft het opnieuw verteld in deze prachtige bundel. De afbeelding op de voorkant brengt in eerste instantie een epos uit de oudheid in herinnering, maar door kleine dingen zoals een horloge een rol laten spelen, plaatst de dichter het dichterbij in de tijd. Het is de dromerige, fantasierijke taal, vol mooie vondsten en een dwingend ritme, die deze bundel tot een genoegen maken om te lezen. Alsof je met open mond luistert naar een oud verhaal, gezeten bij het haardvuur, terwijl wind en duisternis om het huis waren.
Op 12 december zal Liesbeth Lagemaat in Amsterdam een gesproken opera op basis van haar bundel laten horen in het theater van Stichting Perdu in Amsterdam.