In mijn mand is de nieuwe dichtbundel van de huidige Dichter des Vaderlands Lieke Marsman (1990). In de wijsbegeerte, het vakgebied van Marsman, wemelt het van de uitspraken als zou filosoferen leren sterven zijn. In de poëzie speelt het doodsbesef vanouds een thuiswedstrijd. Van dat besef en het ziek zijn is deze nieuwe bundel van Marsman doordrenkt. Een bundel die getuigt van rijpheid, eerlijkheid en een milde zelfironie waarin de eigen positie wordt her-overdacht. Marsman gaat het gesprek met zichzelf aan met lucide vragen die ze opwerpt, ‘Is genade dat je gegeven wordt dat je niet sterft / vandaag of dat je je aanstaande dood leert aanvaarden?’ In mijn mand is daarmee een zeer menselijke bundel, intelligent en elegant, en dicht op de huid van het leven geschreven.
De van lengte wisselende gedichten zijn verdeeld over drie afdelingen. Dit nieuwe leven is de eerste en in de openingsreeks daarvan, Universele esthetiek, stelt Marsman de menselijke maat van ‘gevoel’ en ‘emoties’ primair. Het leven verschraalt waar emoties achterwege blijven: ‘Geen wonder dat we zijn aanbeland / waar we zijn aangestrand.’ Marsman tast naar een nieuw evenwicht in het leven dat geen vangnet in de vorm van een toekomst kent, waardoor ook ’terugblikken op het verleden (…) buitengewoon droevig maakt’. Dit nieuwe leven is ‘lelijk, maar dragelijk’ omdat de wil, de energie er niet altijd is om een andere weg dan die van de minste weerstand te gaan. En zonder weerstand bloeit er geen schoonheid op.
‘Maar pas op, ook op deze weg
kan een gemiste afslag zomaar tot genade leiden.
Eén overwoekerde wegwijzer
en je staat oog in oog met het sublieme
(volstrekt onvoorbereid, alle jaren van studie ten spijt)
en blijkt een manier te kennen om dit verteren
in het licht van universele schoonheid uit te houden.’
Het kwetsbare als teken van kracht
Genade als een nieuw ijkpunt in het licht van universele schoonheid. ‘De waarheid behoeft geen nooduitgangen meer’ waar deze genade opdoemt. Het vierde en laatste gedicht uit die reeks onderstreept ook het belang van kunst in dit nieuwe leven, waarin het kleine, het kwetsbare als teken van kracht kan worden beleden.
‘Je vraagt ons wat esthetiek méér is
dan de meest succesvolle marketingcampagne?
Kunst is méér omdat er minder op het spel staat,
de enige plek waar falen een optie is.
De enige plek waar de doden niet vallen,
maar herinnerd worden. Neem eens een risico
en kies de wereld die je al kent, die je je eigen maakte
door jarenlang nachtenlang waker te zijn, het schermlicht
van obscure internetfora de twinkeling in je ogen.
Dans jezelf nog eens naar dat licht.
Sla desnoods een kruis waar het zeer doet.
Vaar dit schip nog eens op de klippen.’
Wat aan tijd rest is altijd langer dan wat voorbij is, luidt de bemoedigende conclusie. Deze poëzie is bezig het begrip hier en nu opnieuw te ijken om tot een nieuw levensbesef te komen. Daarbij soms een regelrechte worsteling aangaat met een ‘lang en stroperig hier en ik zijn’, het ultieme ‘leven in het nu’. Hetgeen ‘gekmakend’ is voor iemand die ‘haar zielenrust / doorgaans haalde uit de gedachte / dat in de toekomst alles beter wordt’. Door veel gedichten dwarrelen de dagelijkse snippers uit het heden dat zomaar door een telefoontje van de arts kan worden verstoord, maar deze poëzie behelst meer dan de som van al die snippers. De persoonlijke beleving mondt uit in waar de dichter het heft in handen neemt en de woorden naar zijn hand zet.
‘(…) Voor het eerst
in mijn leven voel ik me tamelijk zelfverzekerd.
Niet dat het ergens op gebaseerd is, het is meer
de ongefundeerde zelfverzekerdheid
die je vaak aantreft in regeringsleiders
aan het begin van een mislukte termijn. Dun melkvel
van arrogantie op een pap met klonten.’
Dansend door het gedicht
Het kortste gedicht uit de bundel telt slechts vier regels en dient gezien de titel Bij het vorige gedicht als commentaar op wat eraan voorafging. Niettemin staat het met zijn hoge soortelijk gewicht van pure poëzie op eenzame hoogte.
‘de hitte omhult ons als een sarcofaag
de dagen volgen elkaar op in karavaan
de zomer haalt de elastieken van wie haast heeft aan
als een te strakke kraag’
In de middelste afdeling Lichamen / kadavers overheerst een betrokken, geëngageerde toon die Marsman gaande haar oeuvre ontwikkelde bij wijze van tegengif tegen de sprankelend onthechtende toon uit haar beginperiode. Escapisme belooft geen uitweg meer, strijdlust des te meer. Marsman bewijst met een scherpe, soms regelrecht cynische ondertoon wervelend uit de voeten te kunnen. Als een bokser danst ze door het vers en deelt links en rechts voortdurend stoten uit.
‘(…) een stralend voorjaar
dat wegdrijft
uit de greep
van onze dagelijkse routines
en ons achterlaat
met beurspagina’s
waarop grafieken
wortel schieten
(de economie
met z’n conjuncturen
die het presenteert als wetmatigheden
liet zich toch weer verrassen
door het oliebeleid
van Saoudi-Arabië
en een stekelig virus)
(…)’
Een vanzelfsprekend doelwit vormt het uit de maatschappij wegbezuinigde gehalte aan menselijkheid. Het wrede gemak waarmee gezonde mensen dat voor lief nemen. Wie de dood nog niet in de ogen heeft gezien, onderschat de waarde van het leven en meent bijvoorbeeld dat men iedere dag moet leven alsof het de laatste is. Deze gedichten doen ons het dwaze van dat devies beseffen. Zat in de quasi zelfverzekerde toon uit haar vroegere bundels ook een frivole portie bluf, in deze gedichten is de zelfverzekerde toon het resultaat van haar persoonlijke levenservaring.
Het moment van sterven
De derde en laatste afdeling Barmhartig vennetje bestaat uit bespiegelingen, herinneringen, vergezichten afgezet tegen de notie dat niemand kan weten ‘wat er aan de overkant is’. Er hangt iets onheilspellends – als ‘het waaien voor de bui’ – in deze gedichten, zoals verbeeld in de rode achtergrond van het zogenaamde ‘barmhartige vennetje’ op het omslag van de bundel. De kleine, veronachtzaamde dingen waarvan we de geheimen nooit vermoedden, waarover we ons nooit wisten te verbazen, dienen zich nu helderder aan dan voorheen. Marsman weet ze treffend te vangen, opgediept uit een jeugdherinnering, zoals van na een ‘kerstoetje in ‘96’:
‘Na het eten met z’n allen
het bevroren bos in
met de honden, ondervond ik
voor het eerst hoe stil de kou
hoe warm de stilte is.’
Of een vakantieherinnering aan een snel ingevallen duisternis: ‘maar is dat niet hoe het altijd is / met het blauw voor het donker zei ze / het ene moment nog zo blauw / en het volgende moment o zo donker’
Vestdijks beroemde gedicht De uiterste seconde heeft er een concurrent bij wanneer het gaat om poëzie die het moment van sterven wil vatten en er een hond doorheen laat lopen. Wie kent niet de beroemde slotregel, ‘De halsband los, en zij met de twee honden’. Welnu, In mijn mand is het afsluitende titelgedicht een even ontroerend en verontrustend helder gedicht met een hondje. Waarvan hier de laatste strofe.
‘Is het mijn sterfdag?
De lucht is stil, als lucht
op een kalender
Is het mijn sterfdag?
Vergeet klokken die luiden
De lucht is stil, als lucht
Is het mijn sterfdag?
Vergeet engelen en psalmen
Ik wil het vanille van een oud boek
Ik wil een koud flesje bier
en ik wil jou, nog één keer
Vergeet vogels die zingen
Ik wil mijn hond horen drinken’
Moeilijk te zeggen of deze gedichten troost geven, wel valt te zeggen dat die laatste krachtige regels, die de aarde trouw blijven, het lang gaan uithouden.