De tweede bundel van Lamia Makaddam heet Vrijetijdsgedichten omdat de gedichten erin geschreven zijn in haar vrije momenten, ‘[…] de schaarse minuten en uren die ik op het toilet en in bad doorbreng, of als ik eet, loop en slaap.’ De bundel is opgedragen aan haar zonen, die zeiden dat ze haar nooit zagen schrijven en zich afvroegen wanneer ze dat dan wel had gedaan. Het combineren van huishouden, moederschap en schrijverschap is een opgave, zoals Annie M.G. Schmidt al aangaf in haar ironische gedicht Moeder dicht. Veel vrouwelijke auteurs schreven alleen als ze de kans kregen, tussen de soep en de aardappelen door. Geen wonder dat Agatha Christie zei dat ze om te schrijven alleen een tafel nodig had, en het maakte niet uit waar die stond.
Lamia Makaddam schrijft haar versregels tussen het schoonmaken van de koelkast en het boodschappen doen door. (‘Uiteindelijk is het schoonmaken gestopt uit woede en het schrijven doorgegaan uit liefde.’) Daarom misschien zijn haar zinnen zo onopgesmukt geschreven in korte en langere prozagedichten als bladzijden in een dagboek, tekstblokken waarin haar observaties verbonden worden met haar gedachten. Die gedachten dwalen noodgedwongen vaak af van dichten, omdat de alledaagse werkelijkheid zich weer opdringt, waarmee de dichter zich moet zien te verzoenen: de tuin moet verzorgd, er moet gewerkt worden als tolk voor politie en vreemdelingendienst.
Chaos van het dagelijks leven
De gedichten zijn fragmentarisch en bieden een inkijkje in de chaos van het dagelijkse leven, dat immers ook niet rechtlijnig en ononderbroken verloopt. Zo waaieren de onderwerpen van de gedichten eveneens alle kanten uit: herinneringen aan het verleden, bespiegelingen over taal, over zintuigen, waarbij vooral de ogen een grote rol spelen:
‘Ik wilde de bode van de rechtbank naar haar ogen vragen terwijl ze mijn
naam opschreef. Ik wilde haar vragen of ze net als ik leed aan glaucoom.
Blauw water. Of wit. Water krijgt pas kleur, smaak en geur als het zich
in je ogen nestelt. Ik zie met de ogen van een ziende, en ik denk met
de mentaliteit van een blinde en met zijn verlangen om de mensheid te
ontlopen.
[…]
De bode zit achter een van de hoge bureaus in de rechtbank van Den
Haag. Ze schrijft mijn naam op en zegt dat ik hem niet hoef te spellen.
Wij zijn de club van de uitgedoofde ogen, wij onthouden namen.’
Menselijk leed
Er is in de gedichten vaak sprake van kijken, blind zijn, ogen verliezen en ogen sluiten. Dat is niet verwonderlijk bij een dichter die misschien in haar persoonlijk leven, maar zeker door haar werk als tolk zo veel gezien heeft op het gebied van menselijk leed. Soms is het motief ‘zicht’ metaforisch bedoeld als een beeld van iets dat niet gezien werd of niet gezien mocht worden, maar Makaddam brengt dat beeld heel direct terug tot de naakte werkelijkheid door het voor te stellen alsof de gebeurtenis letterlijk heeft plaatsgevonden: dat je een oog kwijtraakt en het moet zoeken in de menigte van mensen. Ze verstaat de kunst om heen en weer te schakelen tussen verbeelding en waarneming. Het onderscheid daartussen is heel klein in deze gedichten. Wat de ogen hebben waargenomen, wordt door de dichter omgezet in taal. Taal, woorden en boeken zijn middelen die haar troosten en verzoenen met de alledaagsheid en de eenzaamheid.
‘[…]
Dit boek is geschreven in afwachting van de terugkeer van onze
dierbaren. Het kan niet anders dan dat hiervóór veel boeken zijn
geschreven met dezelfde reden. Loopt wachten uiteindelijk altijd uit
op een boek? Verhoogt dat het belang van boeken, of vermindert het
de waarde juist? Worden boeken geschreven om de tijd te doden, zoals
iemand die besluit een kleed te weven in afwachting van de terugkeer
van haar man uit de diaspora, of iemand die tarwe zaait in afwachting
van de terugkeer van zijn zoon uit de oorlog?
Schrijven zal nooit tot het niveau van het leven stijgen en de tijd die het
kost om een zin te schrijven duurt jaren langer dan de zin zelf.
Als we de tijd van de woorden, de letters en de punten in dit boek
zouden verzamelen, dan zouden we zien dat dit een vreemd boek is,
ontstaan in twee maanden, terwijl het schrijven ervan duizenden jaren
heeft geduurd.’
Hoewel Makaddam, geboren in Tunesië, de Nederlandse taal zo goed beheerst dat ze zowel Jij zegt het van Connie Palmen als Malva van Hagar Peeters in het Arabisch vertaald heeft, schrijft ze haar gedichten in het Arabisch, haar moedertaal; voor het schrijven van hoogstpersoonlijke gedichten is dit een voor de hand liggende keuze. Haar eerste bundel Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf, werd vertaald door Abdelkader Benali. De bundel Vrijetijdsgedichten, is vertaald door Djûke Poppinga. Beide vertalers zijn er wonderwel in geslaagd om de overgang van gedachten en herinneringen zo soepel te laten overgaan in de realiteit van iedere dag, zoals de dichter zelf ook doet.
Weerspiegeling van een gedachtestroom
De gedichten hebben geen titel, zijn niet onderverdeeld in afdelingen. Ze wekken de indruk dat ze inderdaad zó in één keer opgeschreven zijn, als weerspiegeling van een gedachtestroom, zonder doorhalingen of verbeteringen. Het zijn boeiende gedichten, omdat ze zo direct aanspreken en een andere, nieuwe kijk bieden op alledaagse dingen. De verrassende beelden die Makaddam gebruikt, laten een indruk achter die niet gemakkelijk vergeten wordt. Ze verdiepen wat op het eerste gezicht oppervlakkig lijkt en verbinden de dichter met de lezer: wat strikt persoonlijk leek, wordt toegankelijk gemaakt. Het zijn ontroerende gedichten, waarin grote woorden niet nodig zijn om over te brengen wat de gedachten en de gevoelens zijn die erachter schuilgaan. Makaddam weet de meest ingewikkelde zaken in een paar zinnen terug te brengen tot de kern, tot dat waar het voor haar allemaal om draait: ogen en kijken, taal en gedichten, dood en leven.
‘”[…] Waarom verwart u de boeken met elkaar, de werkelijkheid
met poëzie?”
“Omdat ik mijn hand heb uitgestoken naar de leegte en de leegte haar
heeft vastgepakt.Ik heb mijn voet neergezet op het begin van de weg
en die heeft me in zijn armen gesloten. ik heb op de schappen naar een
boek gezocht en heb er duizenden gevonden.
Ik zal niet blind worden, hoe blind ik ook zal worden.'”