Kristine Groenhart 1964) is Neerlandica en sinds 2008 fulltime schrijver. Zij schreef twee non-fictie boeken voor uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep. De levensgeschiedenis van Ernst de Vreede, Mangalaan 27 is haar derde boek. Ze heeft dit boek op verzoek van zijn dochter, schrijfster Mischa de Vreede geschreven.
Ernst de Vreede komt in 1925 met zijn kersverse bruid Henny Bomers aan op Ambon waar hij als hervormd predikant de inlandse bevolking tot het protestantisme zal bekeren. Al sinds zijn prille jeugd is dit de idealistische jongensdroom van Ernst de Vreede. Door zijn theologie- en zendingsstudies, zijn serieuze karakter, zijn onstuitbare wil en dankzij zijn contacten die hem (financieel) steunen, betekent deze droom niet alleen zijn roeping, maar ook zijn levenspassie. Ondanks de vele ernstige gebeurtenissen en tegenslagen die hij in zijn leven zou meemaken, is deze passie altijd onverminderd in stand gebleven.
Bijgeloof en het Indische lot
‘(…) dominee Ernst de Vreede zou tijdens zijn laatste kampeertocht met de Dageraad op de berg Sirimau de tempajang, de heilige kruik, leeggegoten hebben om het bijgeloof uit te bannen. (…) Daarbij is toen bij al die Ambonse jongelui de vrees om het hart geslagen. O wee, dit wordt tjelaka, dit wordt wraak, daar komt een ongeluk van (…)’. Kondigt het noodlot zich hiermee al aan? Het ‘Indische lot’ wellicht, als gevolg van dit respectloze gedrag van De Vreede ten aanzien van het bijgeloof van de inlanders?
Tijdens de eerste zwangerschap wordt zijn vrouw Henny ziek. De baby moet geaborteerd worden, maar Henny bezwijkt helaas toch. Ernst beschrijft aan zijn schoonouders haar sterfbed: ‘Maar ze was rustig; de dokters hadden op haar vragen gezegd dat generlei schuld bij haar lag en ook niet bij Indië.’
‘Ik ben mijn vrouw kwijt, wat bergen van moeite meebrengt, ook in mijn werk.’
Daarna volgt een moeilijke periode van zeven jaar weduwnaarschap en een mislukte verloving met Titia Eerdmans. De moeder van Titia had een behoorlijke stem in het verbreken van deze verloving. Zij vond Ernst ‘erg vervelend, en heel heerszuchtig, veel te vertellen zul je niet bij hem hebben.’ Zij werd daarin gesteund door anderen die Ernst erg goed meenden te kennen. De Vreede heeft het heel moeilijk maar overwint zichzelf door een beroep te doen op geestelijke waarden en krachten.
Onverwacht dient de verandering zich aan tijdens zijn werk als predikant op Celebes. Over de ontmoeting met zijn tweede vrouw Leny Varekamp (de moeder van Mischa de Vreede), lezen we: ‘(…) Terwijl hij in de tuin van het meisjesinternaat zijn buurmeisje Leny zag staan begon het plotsklaps hard te regenen. Hij rende naar buiten, bood haar zijn loden regencape aan en drapeerde deze om haar schouders. Zij vond het zo’n aardige, vriendelijke man. Een paar weken later vroeg hij haar – u-zeggend – ten huwelijk’.
Gelukkige zeven jaren
Dan volgt er een gelukkige periode van weer zeven jaar. Ernst werkt korte tijd in Batavia en vestigt zich later op Sumatra, in Medan in de Mangastraat 27. Er worden drie kinderen geboren.
Totdat de oorlog uitbreekt in Europa, Nederland bezet wordt door de Duitsers en Japan zijn oog laat vallen op Nederlands-Indië. Japan zou een ‘nieuwe orde’ scheppen in een ‘Groter Oost-Azië’: Indo-China (nu Vietnam), Siam (Thailand), Burma, Malakka (Maleisië), Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea en Nieuw Caledonië. De blanken zijn niet langer meer gewenst in Indië en verdwijnen in de interneringskampen van de Japanners. Het noodlot slaat wederom toe.
Over de avond vóór de gang naar het interneringskamp, schrijft later dochter Mischa: ‘Ik lag opgewonden met mijn broertje te praten in bed. Mijn moeder kwam binnen en vroeg of papa nu de laatste avond dat hij bij ons was nog boos op ons moest worden. Wij zouden de volgende dag geïnterneerd worden, en wat dat was wist ik niet precies. Dat mijn vader niet bij ons zou blijven drong nu pas tot ons door’.
Deze periode van drie en een half jaar interneringskamp in Noord-Sumatra, waarin de kinderen gescheiden worden van hun vader en zelfs een keer een jaar van hun moeder, wordt door Groenhart minutieus beschreven aan de hand van boeken, documenten, brieven, foto’s, dagboeken en andere getuigenissen en gesprekken.
Opmerkelijk is dat Goedharts beschrijving zakelijk en emotieloos blijft. Ook wanneer zij citeert uit de boeken die Mischa de Vreede zelf geschreven heeft over deze periode. (O.a. Waar ik mee leef (1995). Mijn reis (1981).)
Over het weerzien aan het eind van de oorlog schrijft Mischa: ‘Ik zag mijn moeder gearmd met een vreemdeling met een ontbloot bovenlijf op ons toe lopen. Dat zal onze vader wel wezen, zei ik tegen mijn broer.’ ‘Ernst had zijn vrouw en kinderen drie jaar niet gezien.’
Daarna volgt de repatriëring van het gezin De Vreede naar Nederland. Mangalaan 27 begint met dit inschepen op stoomschip de Tjisadane naar Amsterdam. ‘Zij waren de nummers 898-902. Ernst, Leny en hun drie kinderen: Erik, Mischa en Matthijs.’
‘Ernst was de predikant voor de hervormden op zee. Ernst stond aan de reling en zag hoe zijn bagage aan boord getakeld werd. Veel was het niet, hij had alleen nog een koffer met wat boeken en wat zilver. Maar het belangrijkste, zijn vrouw en zijn drie kinderen, zij waren gespaard gebleven. Hij klaagde niet (…).’
Het boek eindigt met dezelfde blik van Ernst naar zijn bagage: ‘Daar kwam zijn koffer met zijn dierbaarste boeken die de oorlog hadden overleefd. Een volgend moment zag Ernst zijn boeken in zee vallen. Die zouden daar voorgoed achterblijven.’
Ruim eenentwintig jaar onderweg geweest
Mangalaan 27 geeft een nauwkeurig, interessant en zeer informatief beeld van het leven van het predikantengezin De Vreede in de periode 1925 – 1946 in Nederlands-Indië. Vooral de sfeer weet Groenhart goed te treffen mede ook dankzij de vele brieven die zij onverkort heeft overgenomen. De brief die Ernst schrijft aan zijn schoonouders na het overlijden van zijn vrouw is een juweeltje van prachtig proza uit die tijd. Daarbij geeft het boek ook een goed beeld van het Nederlands-Indië dat veel Nederlanders die er niet door familie of kennissen direct mee te maken hebben gehad, eigenlijk nauwelijks kennen. Het standsverschil tussen de inlanders en de zendelingen is, naar onze huidige maatstaven, schrijnend.
Groenhart heeft veel onderzoekswerk verricht. Uit de beschrijvingen van de eilanden, de vele plaatsen en plekken die zij beschrijft, is het duidelijk dat zij er zelf is geweest. In haar uitgebreide epiloog schrijft ze dat zij gestaan heeft op de ferry met hetzelfde uitzicht als Ernst en Henny hadden bij hun aankomst op Ambon. En dat zij zelfs gecontroleerd heeft of er nu nog steeds water zat in de tampajang op de berg Sirimau. (Ja!)
De zakelijke en emotieloze schrijfstijl wordt enerzijds veroorzaakt door de vele brieven en documenten. Het zijn weliswaar prachtige voorbeelden van het Nederlandse taalgebruik en ook van de voorgeschreven etiquette uit die tijd, maar de mensen komen er niet echt door tot leven. Anderzijds is de historische informatie die Goedhart toevoegt over Nederlands Indië en het zendelingswerk interessant maar te gedetailleerd. Het lezen wordt daardoor op den duur wat moeizaam.