In de uitstekende Vogelserie van uitgeverij Atlas Contact waren al boeken verschenen over de gierzwaluw, de grutto, de kauw, de koekkoek, de rotgans en de slechtvalk. Daar is onlangs een zevende deeltje bijgekomen, De spreeuw, van de hand van Koos Dijksterhuis, die in dagblad Trouw een dagelijkse natuurrubriek verzorgt.
Het boek is van een encyclopedische grondigheid (het is daarom jammer dat een register ontbreekt). Op basis van literatuurstudie vermeldt Dijksterhuis alles wat er maar bekend is van deze ogenschijnlijk zo gewone vogel.
Een greep uit de weelde die de lezer voorgeschoteld krijgt: spanwijdte, imitatiegedrag (tot het geluid van sluitende treindeuren aan toe), het voedsel, de kleur van het ei, het aanpassingsvermogen bij het nestelen (er zijn gevallen bekend van spreeuwen die hun nest op een schaap bouwden), de spreeuw en Mozart (KV 453), synchroonvliegen, het trekgedrag, de concurrentie met spechten en gierzwaluwen, overspel en polygamie, katten en het versieren van nestplaatsen met bloemen. Ook vertelt de schrijver over eigen waarnemingen en avonturen in het veld en doet hij verslag van gesprekken met onderzoekers.
Het boek is geïllustreerd met zwart-wit foto’s die best mooi zijn maar weinig toevoegen. Voor degenen die ‘spreeuwen verwarren met merels’, iets wat volgens de auteur nogal eens gebeurt, zullen ze hun nut hebben.
Noodklok
Uit alles blijkt Dijksterhuis’ liefde voor deze vogel. Die begon in zijn tienertijd en maakte van hem een vogelaar en een natuurliefhebber. Bijzonder enthousiast is zijn bespreking van de zang en de imitatiekunst van spreeuwen. Zijn plezier in het doen en laten van het beestje heeft Dijksterhuis gemeen met de grote Jac. P. Thijsse, die in Het vogeljaar ook uitbundig de lof zingt van, in de woorden van Judith Herzberg, de ‘frivoolkelige imitator’. Hij plaatste hem dan ook op zijn ex-libris, met als motto ‘Onbekommerd’. Maar onbekommerd mag de spreeuw dan wel lijken, hij is als zoveel van onze gevederde vrienden op weg naar een plaats op de Rode Lijst. Gebrek aan nestelplaatsen, landbouwgif, de ‘sterilisering van het landschap’ en het daaruit voortvloeiende gebrek aan voedsel, ja, zelfs libido-dodende antidepressiva in het oppervlaktewater – veel factoren maken de spreeuw het leven moeilijk. Niet voor niets was 2014 het Jaar van de Spreeuw: de noodklok werd geluid.
Helder en begrijpelijk
Het boek is eenvoudig van opzet. Na een uiteenzetting over hoe het beestje in elkaar zit en hoe het eruit ziet, volgt de hele levenscyclus. Paarvorming, nestbouw, voortplanting, eerste en tweede leg, de levenskansen van de jongen, voedsel, groepsgedrag, de trek en tenslotte de dood. Sommige onderwerpen hebben een wel erg groot soortelijk gewicht (door een zekere overdaad aan informatie), maar Dijksterhuis schrijft mooi, helder Nederlands, waardoor geen onderwerp ontoegankelijk is.
Een stukje over de rui als voorbeeld van zowel de gedetailleerdheid als die helderheid: ‘Eerst schudt een spreeuw één voor één zijn handpennen af, van binnen naar buiten. Hand- of slagpennen zijn de veren die de vleugelpunt vormen. Als één oude veer uitvalt, is de nieuwe al in de maak, evenals de aangrenzende nieuwe veer. Eén veer is na twintig tot dertig dagen klaar en het vervangen van alle tien handpennen kost honderd dagen. Halverwege die periode begint ook de rui van de binnenste vleugelveren. Eerst de paar kleine veren die het dichtst bij het lijf zitten, de zogenoemde tertiairies. Dat gaat langzaam, het vervangen van die veren kan ruim vier weken duren en als het een week of twee bezig is, komt het middendeel van de vleugel aan de beurt: de zes armpennen’.
Dit is zoals het hoort: toegankelijk en stap voor stap, met uitleg van de vaktermen. Dijksterhuis schrijft niet alleen goed, hij is bovendien een voorbeeldige schoolmeester. Ook daarin staat hij in de traditie van Thijsse.
Het citaat laat zien hoe nauwgezet de spreeuw voor het voetlicht wordt gebracht. Nu is het verwisselen van de veren misschien iets eenvoudigs, maar neem nu het verschijnsel van de ‘magnetoreceptie’, het vermogen het magnetisch veld van de aarde waar te nemen en erop te koersen. Daarover zijn ontdekkingen gedaan op moleculair niveau. ‘Pure kwantummechanica’, aldus de schrijver, die er vervolgens in slaagt de natuurkundige verklaring voor leken uit te leggen, of daar in ieder geval een heel eind mee komt.
Drie miljoen katten
De vogeltrek met zijn onvoorstelbare prestaties is een onderwerp waar steeds meer over bekend wordt. Ook het veronderstelde vermogen onderling te communiceren is zo’n fascinerend onderwerp. Nog steeds ‘in raadselen gehuld’, aldus de auteur, maar een gebied waar in de toekomst ongetwijfeld ontdekkingen zullen worden gedaan waar het verstand bij stilstaat.
En dat is per saldo wat een boek als dit je bovenal doet beseffen: dat de levende natuur niet alleen verrukt maar ook verbluft, en dat de diersoort mens, die zich zo aandoenlijk inspant zijn medeschepsels te doorgronden, nog maar aan het begin staat van kennis en begrip van zelfs de nietige spreeuw.
Maar de mens doet meer. De moderne landbouw is al genoemd, en neem nu eens onze katten. In Nederland alleen lopen er tussen de drie en vier miljoen rond, een verdubbeling sinds 1980. Een flink aantal is verwilderd. De krant meldt dat ze verantwoordelijk zijn voor de dood van 20 miljoen beschermde dieren per jaar. Dat zal wel een ruwe schatting zijn, maar laat de cijfers eens goed tot u doordringen wanneer u uw poezelige Felix op schoot neemt. Dijksterhuis windt er geen doekjes om: ‘Er is één roofdier dat juist uitstekend in staat is zijn prooien uit te roeien en die dat ook voortvarend doet: de huiskat.’ De ambivalentie van onze omgang met de natuur; we vernietigen waar we van houden.
Behalve bioloog is Dijksterhuis dichter. Geen wonder dus dat hij aandacht besteedt aan de spreeuw in de poëzie (o.a. Hillenius, Herzberg en Stip), de spreeuw bij Jacob van Maerlant, de herkomst van het woord ‘spreeuw’ en enkele andere taligheden. Alles even boeiend. Met zijn boek heeft hij een bijdrage geleverd aan de groeiende rij Nederlandse vogelboeken van hoog niveau. Van harte aanbevolen.