Liefhebbers van literaire thrillers kunnen wellicht plezier beleven aan de roman 23 seconden van Kees van Beijnum. Houd je niet van dit genre, laat deze roman dan aan je voorbij gaan. Kees van Beijnum brak in 1995 door met Dichter op de Zeedijk, een semi-autobiografische roman over zijn jeugd op de wallen in de jaren zestig en zeventig. Zijn moeder was uitbaatster van een hotel daar. De jonge Constant Wegman uit Dichter op de Zeedijk heeft literaire aspiraties en voert gesprekken met de zeventiende-eeuwse dichter Joost van den Vondel die hem voorbereidt op het auteurschap. In 23 seconden is de dertiger Anne van plan een boek te schrijven over haar jeugd op de wallen in de jaren tachtig en negentig, wanneer de gezelligheid van weleer heeft plaatsgemaakt voor junkieverdriet.
Het boek opent met een scène waarin Anne aan de Instagram table van een Amsterdams café moed zit te verzamelen om sinds lange tijd de buurt te betreden waar ze is opgegroeid. De lezer krijgt meteen te lezen dat zij een boek over haar vermoorde moeder gaat schrijven omdat zij, (net gescheiden) geld nodig heeft. Dat de uitgever beter is in onderhandelen dan zij, dat haar moeder is vermoord toen zij zeventien was (‘wie had kunnen denken dat een dode hoer meer waard is dan levend’) en dat zij een vriendje had van wie de moeder een hotel op de Zeedijk uitbaatte.
Telling en Showing
Wanneer zij zich vervolgens door een groep Aziatische toeristen als ‘een bange verstekeling de grens over [laat] smokkelen’, wordt ze voor de voormalige bakkerswinkel bevangen door duizeligheid en krijgt het gevoel flauw te vallen. Ze leunt tegen een muur om bij te komen, zich afvragend waarom ‘de aanblik van dit even onschuldige als luisterrijke pandje’ zo’n hevige uitwerking op haar heeft.
Een opening die menig lezer zal afschrikken om de overige 380 pagina’s tot zich te nemen. In gedachten lepelt de hoofdpersoon de belangrijkste ingrediënten van het verhaal op, maar doordat deze verhaallijn niet als terugblik gebracht wordt, is het nogal vreemd dat iemand in zichzelf zit te vertellen wat de voorgeschiedenis is en waarom zij zo de wallen gaat betreden. Alsof de schrijver zich realiseert dat dit wel erg veel telling is, moet de lezer nu door showing (de duizeligheid) ervan doordrongen worden dat de jeugd van de hoofdpersoon diepe wonden heeft geslagen. Het beeld lijkt rechtstreeks uit een slechte B-film te komen en wat de hoofdpersoon zich afvraagt is ronduit bespottelijk.
Wie denkt dat dit jeugdtrauma vervolgens boeiend wordt uitgewerkt, komt bedrogen uit. De hoofdpersoon gaat de moord van haar moeder onderzoeken en doet dat onverschrokken; als een echte rechercheur bezoekt zij hoerenlopers, junks, tattoo artists, duivelaanbidders, psychiatrisch patiënten en gebrouilleerde familieleden zonder dat luisterrijke en onschuldige gevels voor veel duizelingen zorgen. Die komen voor rekening van de lezer die een eindeloze stoet aan bezoekjes en gesprekken moet verteren.
In een interview vertelde Van Beijnum dat hij ooit een vriendje had wiens moeder de hoer speelde en dat hem dat kennelijk nooit heeft losgelaten. Dit vriendje zal dan niet model hebben gestaan voor hoofdpersoon Anne, daarvoor wordt zij te schematisch en clichématig opgevoerd. Conform de hoofdpersonen van literaire thrillers van Saskia Noort, Esther Verhoef, Suzanne Vermeer etc is zij een witte dertiger in een moeilijke fase (doorgaans door een moeilijke jeugd, verborgen verleden, scheiding, gevaarlijke man of een combinatie daarvan) die te veel geld uitgeeft aan mooie schoenen als het even te veel wordt of gewoon om lekker te ontspannen een fles witte wijn opentrekt, en natuurlijk naar een spannende maar toch lieve man hunkert. Een vervelend stereotype. Dat Van Beijnum maar meteen alle ingrediënten voor de moeilijke fase in het boek heeft gestopt, maakt het boek nodeloos wijdlopig zonder dat het ervoor zorgt dat de hoofdpersoon meer diepgang krijgt.
Vermakelijk als chroniqueur van de Wallen
Wellicht dat het jeugdvriendje van Van Beijnum model heeft gestaan voor Haantje, de buurjongen van de hoofdpersoon die voor de moord op haar moeder is veroordeeld. Hij stuurt haar oude dagboekfragmenten toe zodat we ook vanuit zijn perspectief lezen wat er begin jaren negentig gebeurde. Dit personage is een stuk interessanter: zoon van een Leger-des-Heilssoldate en tegelijkertijd timide en onbeholpen, maar ook ondernemend en moralistisch, op het fanatieke af.
Dit belet hem niet om als klusjesman te gaan werken voor de bad guy die gemodelleerd is naar Maarten Lamers die in de jaren tachtig magister templii van de Satanskerk op de Oudezijds Achterburgwal was. Dit is de beste kant van het boek: als een modern soort exotisme kan de lezer zich vermaken met al die vreemde types die de wallen bevolken, deels dezelfde als in Dichter op de Zeedijk. Dan is Van Beijnum als chroniqueur van de Wallen vermakelijk. Tegelijkertijd is ook merkbaar dat hij er al lang niet meer woont: over de Wallen van nu komen we niet meer te weten dan dat ze erg toeristisch zijn, wat tot in den treure wordt herhaald en benadrukt.
Jammer dat het boek op teveel gedachten hinkt (en een tijdsbeeld van de Wallen willen schetsen en iets met dat jeugdvriendje willen doen en een thriller willen zijn) en aan overdaad ten onder gaat. Als Van Beijnum zich had beperkt tot Haantje en de randfiguren was het een beter boek geworden. Nu moet de lezer 380 pagina’s door voor de obligate verrassende wending waarna de puzzelstukjes rond de moord op Anne’s moeder op hun plaats vallen.