Fonkelend proza uit de binnenlanden van Zuid-Afrika
Het eerste verhaal Eens was ik begint met de zin: ‘In mijn vorige leven was ik een Strandloper.’ Hiermee wordt niet de watervogel bedoeld, maar – volgens het begrippenlijstje achterin – mensen die aan de zuid- en westkust van Zuid-Afrika woonden op het moment dat de blanken daar arriveerden.
Ook de volgende zinnen zijn veelzeggend:
‘Daar komt mijn aardsheid vandaan, mijn drang tot overleven.
En mijn liefde voor dit land.’
Dit zijn precies de ingrediënten die de smaak van dit boek bepalen: de band met de aarde, die zo van belang is voor de boeren in dit land met wrede klimaten en vijandigheid tussen de verschillende bevolkingsgroepen.
Scheepers weet de sfeer treffend over te brengen. Ook door het gebruik van woorden als oubaas en plaas. Vertaalster Riet de Jong-Goossens, die in 2011 de Martinus Nijhoffprijs krijgt voor haar vertalingen uit het Afrikaans, heeft dit soort kenmerkende woorden behouden en legt ook begrippen uit als sontweni (kerk), Mfundisi (predikant).
De laatste term slaat op opa Lewies die zij in het verhaal Een oog dat niet wijkt een kluns van een boer noemt, die de werkzaamheden op het boerenbedrijf overliet aan zijn vrouw, oma Willemien. Naar haar is het kleine blanke meisje vernoemd door wiens ogen wij hun geschiedenis zien voltrekken.
Oma Willemien krijgt in Nachtschade visioenen over naakte, zwarte kinderen die lachend in haar geopende schort vallen. Ze klimmen in haar armen en zij houdt hen vast, ontelbaar veel kinderen die vanuit alle uithoeken van het korenveld op haar toe blijven komen en die staan voor alle hulp die zij, aan de zijde van haar man, aan de zwarte bevolking zal geven. Helaas moest ze daardoor haar eigen kinderen achterlaten bij de zwarte vrouw Juba, waardoor ze verwilderd opgroeien. Haar kleindochter Willemien neemt haar dat zeer kwalijk, maar later leest ze in een ingelegd velletje in een geërfd kookboek, dat haar oma veel moeite heeft gedaan om haar kinderen weer op te sporen.
Behalve deze familiegeschiedenis, in soms evocerende taal, worden in dit boek ook andere verhalen verteld, waarvan sommige helaas alleen een aanzet zijn en snel wegebben. Dat is niet het geval met het verhaal Vonkelfontein over een dikke vrouw met autopech die vanwege de hitte gaat zwemmen in een reservoir lang de weg en denkt aan haar vervelende schoonmoeder. Het is een verhaal dat in het geheugen blijft gegrift. Dat geldt ook voor het titelverhaal Katvoet, waarin een kat de plaats van de vrouw in het echtelijk bed heeft ingenomen en de vrouw zich als een kat gaat gedragen om haar plaats terug te veroveren.
Ook in veel andere verhalen komen poezen voor, zoals de verwilderde Smurrie op de boerderij van de grootouders.
Scheepers schrijft met veel verbeelding in een mooie, eenvoudige taal. Als ze in Polen is vindt ze dat de daken van de schuren lijken op de kleur van bittere sinaasappelen.
Scheepers weet de lezer met krachtige beelden te ontvoeren naar het Zuid-Afrikaanse binnenland met zijn overweldigende natuur, de karigheid en wreedheid van het leven.
In het laatste verhaal komt ze terug op haar familie, op de oude kliek zoals haar grootouders en tante Marja, die befaamd was om haar stroopbereiding. Het waren mensen met een sterk geloof, ook in de Opneming, zoals het Laatste Oordeel genoemd wordt, lieden die visioenen kregen en geesten konden zien. De schijfster betreurt het dat die bijzondere mensen uit het geheugen verdwijnen en zegt over zichzelf dat haar eigen kleinkinderen over haar geen enkel verhaal met schrik en verwondering zullen kunnen overdragen en dat ze zich daarvoor doodschaamt.
‘We behandelen onze dieren als dieren, we verzorgen onze kinderen naar behoren. We gedragen ons vreselijk beschaafd en fatsoenlijk. We zijn gewoon niks geworden.’
Wellicht zullen de kleinkinderen haar verhalen lezen en begeesterd worden door de zeggingskracht van de taal en de rijke verhalen van hún oma.
Katvoet
Auteur: Riana Scheepers
Verschenen bij: Uitgeverij Ailantus (september 2010)
Vertaald door: Riet de Jong-Goossens
Prijs: € 18,95