Wie De gijzelaar, de derde roman van Karin Giphart doorbladert, zal opvallen dat die in verschillende lettertypes is gedrukt: een schreefletter voor de verhaallijn van traumatherapeute Julia, een schreefloze voor het levensverhaal dat dezelfde Julia, – inmiddels zelf cliënt geworden -, op moet schrijven van haar therapeut, en een cursieve letter voor de introductie tot het boek waarin moeder Julia de angst dat haar dochter Jowi iets zal overkomen tot uitdrukking brengt. En één doorgestreepte passage die wordt geschrapt omdat deze bij nader inzien volgens Julia de situatie in het lopende verhaal niet goed weergeeft, zoals Julia over zichzelf schrijft: ‘Haar hart maakt een sprongetje. Ik wil hier niet zijn, denkt ze. Maar goed, als dit het is, dan moet het maar zo zijn. Er komt een soort rust over haar. Als een warme deken. Ze voelt geen angst meer, geen stress, geen noodzaak. Alsof dit al heel lang in de pijpleiding zat. Kom maar op, denkt ze. Ik ben er klaar voor.’
Het verkeerde been
Karin Giphart gaat in deze roman wat betreft de verschillende typografieën verder dan wij uit haar Iets tussen broer en zus kennen. Ook in dat boek zijn zowel de Proloog als het citaat boven elk hoofdstuk cursief gezet. Maar in De gijzelaar gaat Giphart verder op dit spoor. Bovendien haakt in dit boek de ene verhaallijn knap in de andere. Het verhaal ontvouwt zich langzaam door signaalwoorden als ‘angst’, ‘makkelijke prooi’, ‘verstijven’ en ‘gijzeling’. Het zijn woorden die de lezer op het verkeerde been zetten, omdat ‘de gijzeling’ uiteindelijk anders uitpakt dan je aan het begin van het boek zou verwachten. Hierdoor wordt op een knappe manier de spanning opgebouwd en word je als lezer meegevoerd.
Het zijn ook verhaallijnen die elkaar spiegelen. Zoals Joni’s pubergedrag lijkt op dat van de jonge Julia en Julia’s reactie daarop weer op die van haar moeder. Behalve spiegelingen, worden ook de rollen soms omgedraaid. Bijvoorbeeld wanneer Jowi cliënt wordt en wanneer op Eerste Kerstdag een oud-patiënt, de Koerd Othman Nawros op haar voicemail om hulp vraagt en ze hem, blijkbaar tegen alle gebruiken in, terugbelt. Othman, de man die er destijds al voor zorgde dat de haartjes op haar armen rechtop gingen staan, en ze jeuk kreeg tussen haar schouderbladen. ‘Alarmbellen, dat gevoel. En dat voelt ze nu weer. Ze rilt er letterlijk van.’ Zoals volgens Jowi ook asielzoekers in Ter Apel soms even bang zijn als zij, zo bang dat ze trillen, met klapperende tanden.
Gelaagd en geslaagd
Niet alleen de vorm van deze spannende roman, met de verschillende lettertypen, spiegelingen en omkeringen is mooi opgezet en uitgewerkt, ook het taalgebruik draagt eraan bij dat van een buitengewoon geslaagd boek kan worden gesproken. Er zijn mooie zinnen die het verhaal, en de lezer, even afremmen omdat ze door hun taalgebruik blijven haken, zoals: ‘Julia die bij thuiskomst niets zei, maar alles keek. De waarom-ben-je-er-wel-voor-iedereen-maar-niet-voor-mij blik.’ Het doet denken aan wat Giphart, die niet alleen schrijver maar ook singer-songwriter is, zelf ‘tempo rubato’ noemt. Dat is ‘de meest onbegrepen en omstreden maat in de muziek.’ Het verhaal lijkt op die manier soms een sierlijk ingehouden rondje te maken als een schoonschaatser op de muziek.
Diepte
Het is ook niet alleen het opbouwen en weer inhouden van de verhaallijnen, van de spanning die zo wordt opgebouwd en weer wordt teruggenomen die tonen dat hier een schrijfster aan het werk is die haar vak verstaat. Er zit ook een diepte in het verhaal die er een extra laag in aanbrengt. Dat wordt gedaan door korte zinnetjes die een enorme lading hebben, zoals: ‘Je kunt jezelf recht in de ogen kijken. Denken en doen staan niet op hetzelfde niveau.’
Uiteindelijk draait alles in het boek ten diepste om de interpretatie van feiten, om verantwoordelijkheid voor de medemens. En zoals Iets tussen broer en zus begint met een sprookje over het legendarische Hy-Brasil, zo eindigt De gijzelaar met de zin waarmee veel Koerdische sprookjes beginnen: ‘Er was eens en er was eens niet.’ Dit boek is er en het mag er zijn!