In 2021 overleed de gelauwerde dichter, romanschrijver en essayist K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter (1936-2021). Vanaf 1963 verschenen van zijn hand tientallen publicaties, allemaal heel verschillend van aard, maar steevast herkenbaar door Schippers’ ernstige liefde en aandacht voor het speelse en het alledaagse – en voor het bijzondere dat hij daarin vaak wist te betrappen. In 2022 verscheen postuum een bundel gedichten onder de titel Je moest me eens zien, die nog door Schippers zelf werd samengesteld.
Voor een overleden dichter met een indringend en fijn afgesteld taalgevoel als Schippers is de titel Je moest me eens zien, uiteraard programmatisch: hij is dood, we kunnen hem niet meer zien. We moeten het doen met deze gedichten. Met deze titel nodigt hij de lezers uit: ‘je moest me eens zien’ en in deze gedichten is hij ook te zien. Vraag blijft wel wat we te zien krijgen, wat Schippers de lezer te zien geeft. Iedereen kijkt anders, hij zelf incluis. Juist daarin blonk Schippers zijn leven lang uit: iets waarnemen dat anderen doorgaans ontging. Laten we eens kijken.
Zeventien van de ruim vijftig gedichten uit Je moest me eens zien, schreef Schippers tussen 2016 en 2018 als stadsdichter van Amsterdam. Die gedichten zijn tijdloze kunstuitingen die juist, en bijna vanzelfsprekend tijd- en plaatsgebonden zijn. Ze gaan bijvoorbeeld over een tentoonstelling in Foam (Fotomuseum Amsterdam) aan de Keizersgracht, de sluiting van het warenhuis V&D, de afbraak van de Valeriuskliniek, de dood van Armando. Misschien om juist niet in die voor de hand liggende kuil te vallen wijdt Schippers ook een ‘stadsgedicht’ aan een poëtische tekst van meer dan duizend jaar oud, vertaald uit het Chinees. En daarin gaat het dan weer over het tijdloze lijden van mensen die bekenden en beminden moeten missen die eerder zijn gestorven dan zij zelf. Een universeel gegeven.
Wat we nog meer zien, is zintuiglijkheid. De dichter K. Schippers voelt, kijkt, ruikt, hoort en raakt aan, wordt aangeraakt of denkt en schrijft over aanrakingen. Titels van gedichten wijzen al in die richting: ‘Dicht bij je’, ‘Op de tast’, ‘Toevalsaanrakingen’, ‘Wat je aanraakt’.
‘Me afdrogen
met de handdoek
waarmee je je
net hebt afgedroogd
brengt me
nog dichter
bij je’
Waarin de zintuiglijkheid, die telkens weer anders wordt verwoord, anders wordt benaderd om het pure plezier van taal, van exercities in observeren, verschuiven en bedenken aanwezig is. Een strofe als de volgende, in een postuum verschenen bundel, samengesteld door de dichter zelf, mag dan ook programmatisch heten: hij bevestigt de afwezigheid van de dode dichter K. Schippers, maar zijn interesse reikt over het graf.
‘[…]
wie ziet je
als ik er
niet meer ben’
of
‘[…] Hoeveel moet
je van iets zien om het
te herkennen.’
Tegelijkertijd zijn Schippers’ gedichten in deze bundel niet te vangen. Ze verschillen in lengte, vorm, structuur. Zelfs met typografische stunts verrijkt Schippers zijn poëtische instrumentarium, waardoor sommige gedichten haast het karakter van een rebus krijgen. Zoals het gedicht waarin zelfs een ‘kruiswoordpuzzel tot leven gewekt’ wordt.
Deze bundel is een perfecte kennismaking met het speelse, geestige, talige, verrassende en soms vragen oproepende werk van K. Schippers. Door hemzelf bij leven en welzijn gekozen om gezien te worden na zijn dood. Je moest hem eens zien.