De titel van de nieuwe bundel van K. Michel, ‘& rol door’ roept vragen op. Er wordt een verband gesuggereerd, maar je weet niet welk. De dichter lijkt een advies te geven. Maar wat bedoelt hij met dat ‘rol door’? De opmerkelijke typografie is typisch K. Michel, die vanaf zijn debuut in 1989 als een speels en onconventioneel dichter bekendstaat. Binnen de beperkte omvang van & rol door, de gedichten beslaan vijftig bladzijden, valt opnieuw een hoop te beleven.
Het openingsgedicht ‘Smalle brief’ zet meteen de toon, er is onmiddellijk verwondering. In de eerste strofe is deze nog banaal, de ‘ik’ schrikt wakker uit een droom, ‘de kluts totaal kwijt’. Terwijl je in een droom bent overgeleverd aan je onderbewustzijn is er in de twee strofen daarna sprake van bewuste verwondering, ontsproten aan de fantasie van de dichter. Het woord ‘ruimend’ in een prozaïsche regel uit een weerbericht (’De wind ruimend naar het westen’) roept groteske beelden op: ‘hele graanvelden komen in beweging/fietsers, loofbomen, jurken en de plastic/fruitzakken van onze straatmarkt die opbollend/ voorbijzweven als Thaise gelukslampionnen.’ Het kan zelfs nog absurder, wanneer hij het woord ‘maanlanding’ letterlijk opvat: ‘wat een spektakel zou dat zijn als de maan landde, stuiterde en doorrolde’. Daar heb je meteen voor de eerste keer het woord ‘doorrollen’.
Taal speelt in de verwondering een nadrukkelijke rol. Michel probeert deze los te maken van vaste betekenissen, zoals in het fantastische gedicht ‘Taalnood’. Hierin beschrijft hij hoe voor het bouwen van een zandkasteel water, bij ontstentenis van een emmer, getransporteerd wordt in een plastic zak:
‘[…] en tijdens
het teruglopen voelen hoe het bollende
plastic onder spanning staat en beseffen
dat het mogelijk niet lang meer duren zal
tot de handvatten los worden getrokken
of de bodem openscheurt,
voor deze hachelijke vorm van dragen
geen goed woord weten
– iets tussen vallen en groeien –
haastiger gaan lopen, ho ho niet schudden,
om bij het kasteel te komen voor het water breekt
– nee wacht, die uitdrukking is al vergeven,
zoek maar iets anders.’
In dit gedicht is alles vloeibaar: zowel het water als de taal. Bovendien is de existentie van het zandkasteel ook maar betrekkelijk, want tijdelijk. Taal kan ook het uitgangspunt zijn van actie.
Taal als actie
‘Duwen deur klemt’ dankt zijn titel aan het gelijknamig tekstbordje dat de ‘ik’ als een uitnodiging opvat om er eens flink zijn schouder tegen te zetten, waardoor hij in een onbekende situatie terechtkomt. De werkelijkheid stelt je voortdurend voor keuzes en dat valt niet altijd mee: ‘Soms is het moeilijk om te kiezen welke/knopen door te hakken, waar de rotonde/te verlaten, wie uit de luchtballon te gooien/welke hand te bijten, welk signaal te negeren.’ Je kunt zomaar de verkeerde keuze maken, mijmert de dichter in ‘Alles was heel anders gelopen’: ‘was de vrije wil/maar nooit uitgevonden, de horizon/de kutsmoes, het tweede wiel/lieten voetstappen zich maar oprapen.’
Dit inzicht zorgt voor melancholie, maar er wordt in de poëzie van Michel nooit lang getreurd. In ‘Smalle brief’ heeft de ‘ik’ met ‘oude vriend Hans’ een museum bezocht, ‘dat hij doodziek is is geen onderwerp we praten/over wat we kunnen zien.’ Een andere vriend, ‘Lange Jan’, wordt gememoreerd aan de hand van een streek die hij uithaalde: ‘hoe je met een bamboestok de schakelaar/in de gevel van een bankgebouw kon bedienen/zodat het gele logo machtig stralend op het dak/boven het stadsplein uitfloepte, weer aan weer uit/en de kantoorkolos de hik scheen te hebben.’ In de laatste strofe schrijft Michel dan: ‘Het blijft belangrijk, vrienden, om muren blauw/te verven, je hoofd te stoten en al je meningen/te veranderen in aria’s van een degenslikker’. Door de briefvorm word je ook als lezer direct aangesproken. In ‘Goeie fouten’ roept Michel herinneringen op aan de kindertijd waarin je voortdurend leert van je fouten: ‘Zelfexpressie begint met op je duim te slaan, toch’ en ‘Soms moet je de weerstand van de wereld testen/door een vaas om te duwen’. De bundel lijkt één lange oproep de werkelijkheid te bevragen en beproeven, dus ook ver na je kindertijd.
Kwetsbare schoonheid
Een vaas die omvalt geeft scherven. Met poëzie kun je de scherven proberen te lijmen en de werkelijkheid herstellen. Toch zul je altijd de sporen blijven zien. Michel gebruikt als metafoor hiervoor de Kintsugi, een Japanse kunst van lijmen waarbij je de breuk blijft zien, wat bijdraagt aan de schoonheid van het object. De kwetsbaarheid blijft echter:
‘Aaneengelijmd vormen de scherven
zo’n grillige vaas
waarin geen snijbloem overeind blijft
geen bamboe of plu
waar geen ruzie mee te winnen valt.’
Michel experimenteert volop met de vorm. Bij andere dichters kan zoiets algauw gekunsteld lijken, maar bij hem is het altijd raak en origineel. Het titelgedicht is een verbale koprol. Een aantal gedichten vormt samen een mini-toneelspel. In de cyclus ‘Rode draden’ is een van de gedichten samengesteld uit noten bij de eerdere gedichten uit de reeks. Bij deze rode draden bestaat het verhaal nog niet, het laatste gedicht luidt: ‘sprenkel nu een handje regenwater/over deze regels/om ze op te kweken tot fabel.’ En zo werken gedichten natuurlijk: ze vertellen niet, maar suggereren. Ze zijn onvolledig. Michel maakt dit hier door middel van de vorm aanschouwelijk. Tegelijk is er de absurde humor, die de ernst relativeert:
‘de veerboot heeft een ei gelegd
dezelfde nacht nog heeft de vuurtoren het bevrucht
het ei is ovaal, meet 2 meter in doorsnee
en heeft groene spikkels
over het uitbroeden – wie hoe – spoedoverleg
achter de ramen van het juttershuis bewegen schimmen.’
Originele beelden
Sommige gedichten in & rol door staan op zichzelf, zoals een vrije bewerking van ‘Bounded Duty’, een gedicht van de Amerikaanse dichter James Tate waarbij het loont op internet het origineel erbij te zoeken. Of een anekdotisch gedicht over een bezoek aan een tentoonstelling van beeldend kunstenaar Carl Fredrik Hill. De dichter laat zich soms ook meeslepen door een beeld, bijvoorbeeld een scène op Corsica of in Berlijn. Of er is opeens maatschappijkritiek en krijgen bankiers een sneer. Net zo actueel is de spanning tussen tussen feiten en ‘alt feiten’, waar een dichter natuurlijk wel raad mee weet:
‘Roept de veerman alleen mensen
die de waarheid spreken zet ik over
wie liegt vliegt de plomp in
Bliksems zeg ik hoofdbreker
Als ik het goed begrijp beste man
als ik mij niet vergis, ja
dan gaat u mij nu in het water gooien.’
Al die taalvondsten, mooie regels, originele beelden en bizarre humor maken & rol door tot een enorme belevenis. Alles aan deze poëzie vonkt en sprankelt. Door het accent te leggen op het kunstmatige en betrekkelijke karakter van taal en werkelijkheid schept de dichter een prettige afstand, waardoor je als lezer alle ruimte hebt om je eigen verbeelding aan het werk te zetten. Wat wil je nog meer?