Aan het einde van de negentiende eeuw schilderde Paul Gauguin in Tahiti het enorme schilderij D’où Venons Nous / Que Sommes Nous / Où Allons Nous. ‘Waar komen we vandaan / Wie zijn we / Waar gaan we heen’. Het is deze wezensvraag die Jurriaan Benschop in Zout in de wond najaagt door in gesprek te gaan met hedendaagse kunstenaars in Europa. Met een rotsvast vertrouwen zo het dichtst bij een antwoord te komen. Omdat kunstenaars volgens hem beter dan journalisten in staat zijn de werkelijkheid te doorgronden.
Volgens Benschop maakt de journalistiek altijd zeer specifieke uitsneden van de realiteit. Kunst doet dat misschien ook, maar ‘kan daar een andere diepte geven, een ander tempo in de verwerking van informatie, een andere manier van aandacht’. En dat verschil van tempo is voor Benschop cruciaal, vanwege de afstand die het creëert. Terwijl goede kunst zelf ook afstand nodig heeft om gemaakt te kunnen worden. Afstand die ervoor zorgt dat wat de kunstenaar te vertellen heeft meer is dan ‘een verhaal van opa’ of een letterlijke gebeurtenis, ‘maar een gesprek dat ze nodig hebben om het heden te kunnen duiden’. Een cirkelredenering, maar wel een pakkende, die een blik op kunst oplevert als het prikkelende maar reinigende zout in de wond.
Benschop interviewt door heel Europa kunstenaars en bevraagt hen over hun kunst en levensvisie. Hij portretteert bijvoorbeeld Miroslaw Balka, Anish Kapoor, Michaël Borremans, Paula Rego, Bernard Frize en Bridget Riley en schetst hoe zij de werkelijkheid om hen heen zin proberen te geven. Kunstenaars die stuk voor stuk hun eigen weg zoeken maar deel uitmaken van een gedeelde Europese kunstgeschiedenis. Voor sommige is dat een fact of life, zoals voor Frize die schilderen ziet als een act en de voorgaande geschiedenis als medebepalend voor een kunstwerk. Voor anderen is dat meer problematisch, omdat kunst altijd om een nieuwe schepping gaat. ‘It’s all about invention’, verzucht Kapoor dan ook, die het beu is dat mensen hem steeds weer naar zijn Indiase wortels vragen. Hij verzet zich dan ook het sterkst tegen Benschops zoektocht naar herkomst omdat dat volgens hem te provinciaal is. Iets waar Benschop hem een klein beetje gelijk in geeft, maar tegelijkertijd ook weer niet, omdat de werken die hem het meeste raken allemaal naar naar Kapoors herkomst (het Oosten) verwijzen.
Deze sterke eigen opvatting over herkomst en kunst is tekenend voor Benschop. Hij ondervraagt de kunstenaars open over hun opvattingen over kunst, maar komt zelf nooit los van zijn overtuiging dat hun wortels doorwerken in hun werk. Iets dat hij volop toegeeft als hij schrijft niet in nationale kunst te geloven, maar ‘wel in het belang van geboortegrond, van kennis over het geloof waarmee iemand groot wordt, de taal die gesproken wordt, het landschap dat uit het raam te zien is, de mentaliteit waarbinnen gedacht wordt’. Die sterke opvatting maakt dat Benschop in belangrijke mate de antwoorden krijgt die hij wil horen. Namelijk dat kunst van grote waarde is om te begrijpen wie we zijn, waar we vandaan komen en waar we heen gaan. In het bijzonder met Europa. Antwoorden die hoop geven in een tijd waarin binnen Europa begrippen als gemeenschapszin en gezamenlijkheid aan betekenis inboeten. Het maakt Zout in de wond een interessante reis door de hedendaagse Europese werkelijkheid en kunstscene.