Ruim halverwege Kus, de debuutroman van de Nederlandse literatuurwetenschapper Julien Ignacio (1969), begint de schrijver Feysel Mansur in zijn studio aantekeningen te maken voor een novelle, waarin een vader voor één dag terugkeert uit het dodenrijk in de gedaante van een mot. ‘De ogen op zijn vleugels zijn de vensters die uitzicht geven op de wereld van zijn zoon, een schrijver die kampt met een writer’s block.’ De boodschap van de mot: ‘Zoek niet langer de leegte die ik heb achtergelaten, maar de leegte die verteld moet worden’. Maar de zoon slaat de mot van zich af.
Feysel maakt zijn ‘vlindernovelle’ nooit af.
Het ongeschreven verhaal is symbolisch voor het fascinerende gevecht van Feysel om in het reine te komen met het beeld dat hij van zijn eigen vader heeft en zijn onvermogen om voor zijn eigen zoon Nanne de vader te zijn die hij zo graag wil zijn.
IC
Kus begint als Nanne, die 9 jaar is, van de trap is gevallen en in coma in het ziekenhuis ligt. Feysel (wiens naam overigens maar één keer in de roman wordt genoemd) heeft twee jaar eerder zijn vrouw Luna en Nanne in de steek gelaten. Hij heeft zich in die jaren niet laten zien, maar maakte wel elke donderdag met een telelens vanuit de struiken nabij hun huis foto’s van Nanne, terwijl die aan tafel binnen zit te wachten op de thuiskomst zijn moeder. Omdat hij zijn zoon op de dag van de val niet ziet dringt Feysel het huis binnen en vangt daar uit een telefoongesprek op dat Nanne op de Intensive Care is opgenomen.
Luna is verbaasd hem daar aan het bed van hun zoon terug te zien: ‘Je moeder zal nooit begrijpen dat ik een waardeloze vader ben omdat ik teveel van je houd’. Ze maken een praktische afspraak die moet voorkomen dat ze elkaar voor de voeten lopen. Zij zal overdag bij Nanne zijn, hij ’s nachts.
De lezer heeft dan de sleutelbegrippen van deze indrukwekkende roman in handen: de vlinder, de val (of verder in het verhaal: ravijn, afgrond) en de leegte. In de nachten waarin hij bij Nanne zit vertelt Feysel hem de herinneringen die bij hem op komen aan zijn eigen vader, zijn eigen angsten en zijn huwelijk met Nanne’s moeder.
Angst
Het levert beschrijvingen van dramatische scènes op over zijn eigen vader, een veteraan die meerdere missies naar Libanon heeft meegemaakt. Feysel was bang voor diens willekeur: ‘Als je een vader hebt die je slaat omdat je wegkijkt wanneer hij tegen je spreekt, of gewoon omdat het dinsdag is, dan weet je waar de grenzen liggen’. En even verder lezen we: ‘Wanneer je een vader hebt die het als zijn morele plicht ziet te leven als was hij dood, uit solidariteit met zijn omgekomen kameraden uit het infanteriebataljon, dan weet je dat liefde niet iets is wat je krijgt maar wat je moet verdienen’. Bij zo iemand ga je niet eens lekker op schoot zitten. Hij drilde zijn zoon het liefst volgens de Hagakure (een handboek voor de samurai-opleiding) met het motto: ‘Breek zonder aarzeling door je angst heen (…) Zoek de rand van de afgrond en laat je vallen.’
Toch weet Feysel diep in zijn hart dat zijn vader, in wiens levenseinde Feysel per ongeluk een groot aandeel had, de behoefte had aan liefdevol contact met zijn zoon. Hij is echter onmachtig dat beeld toe te laten. Ook door die angst weet hij niet heen te breken. Vandaar dat hij in de novelle de mot van zich af slaat. Maar dat beeld definitief in een verhaal vatten lukt hem evenmin.
Vlinder
Hoe staat iemand die zo is gevormd tegenover zijn eigen zoon? ‘Aan één ding moet je nooit twijfelen: uit liefde ben je geboren’, zegt hij tegen de comateuze Nanne. Maar ook de liefde is een angstaanjagende diepte: ‘In je blikveld doemt een hooggebergte op. Je staat aan de rand van een ravijn. Je kijkt de afgrond in. Al je cellen komen in opstand. Je hebt de vrijheid niet te springen. Maar haar ogen duwen je de diepte in. Je sterft een beetje.’ Feysel wordt verliefd op Luna, die al snel zijn kind draagt, Nanne, die geboren zal worden als ‘een vlinder’. Het zijn de dagen waarin het concept van de novelle ontstaat.
Na de geboorte is er opnieuw de angst bij Feysel. Zoals op een avond dat hij alleen is met de pasgeboren Nanne en zich realiseert dat het al zo lang stil is. Als hij bij de wieg gaat kijken blijkt het kind bijna te stikken in de klamboe die het naar beneden heeft getrokken; hij ziet naargeestige scenario’s van verwaarlozing voor zich. En er is de val van Nanne uit een klimtoren waarvan het beeld voor Feysel samenvalt met dat van de beroemde foto van de oranje man die langs de ijzingwekkend hoge gevel van één van de Twin Towers naar beneden stortte op 9/11: ‘Permanent bevroren in een beeld viel je, terwijl ik machteloos toekeek onder aan de toren’.
Filter
Die machteloosheid doet Feysel besluiten zich van de ene dag op de andere terug te trekken uit het jonge gezin. Wat hij overhoudt zijn de vroege foto’s, die hij wekelijks aanvult vanuit de struiken bij Nanne’s huis. Twee jaar lang. Ze moeten hem helpen het spoor terug te volgen in de tijd tot aan het moment van zijn geboorte, als ‘de pijl van de tijd’ (een verwijzing naar de roman van Martin Amis waarin de verteller zijn leven beschrijft in een omgekeerde chronologie). Bovendien vormen de foto’s ‘een manier om je alsnog in bezit te nemen’ zonder de ondraaglijke verantwoordelijkheid: ‘De lens plaatste een filter tussen jou en mij. Neutraliseerde je. Ik hoefde niet in te grijpen. Geen deel te nemen aan de situatie. Niets te veranderen.’
Maar daar aan het bed van Nanne blijkt dat niet genoeg. Hij strekt zijn armen naar hem uit: ‘Als liefde een vorm van vallen is, ben jij de regen, ik de bodem waarop je landt.’ Alleen op de kamer met hem sluit hij de deur. Dan komt een kus ‘in de intimiteit van onze duisternis’.
Kus is een sterk debuut dat zo hecht gecomponeerd is dat je sommige alinea’s moet herlezen om de zeggingskracht te laten doordringen. Een vol boek bovendien over parallelle levens, de tragische schoonheid van wat tegelijk bang maakt en de angst voor overgave. Een boek dat rijk is aan subtiele literaire verwijzingen. Een ervan tot slot: het motto van deze roman (uit Thomas de duistere van de Franse romancier en filosoof Maurice Blanchot): ‘Het idee van vergaan zette de pop ertoe aan vlinder te worden’.