De tweede roman van Judith Maassen Niet van hier beschrijft de onmogelijkheid te integreren in een hechte dorpsgemeenschap. De dertienjarige hoofdpersoon Rifka lijkt de integratiestatus toch te verwerven: aan het eind van het verhaal wordt ze ‘onze’ Rifka. Daar is wel een dramatische gebeurtenis voor nodig in een boek met meer drama en veel grotere motieven en thema’s dan die integratie alleen, zoals de dood, opgroeien (‘coming of age’), liefde en leugens.
Rifka verhuist als brugklasleerling met haar ouders naar het dorpje Z (Zijtaart) onder de rook van V (Veghel). Het gebied waar de leeuwen wonen, zegt moeder, een soort van witte plek op de kaart. Rifka’s vader Wald, hovenier van beroep, vindt dat de verhuizing past als een puzzel, want hij woont nu dichter bij zijn werk en zijn oude vader, en Rifka kan opgroeien in een groene, gezonde omgeving. ‘Ze was dertien. Ze speelde niet buiten.’ laat zijzelf de lezer fijntjes weten. ‘Waar moet je dan lopen,’ vraagt Rifka, als vader zegt dat ze wel zal moeten wennen, want stoepen bijvoorbeeld zijn er niet. ‘In de goot’ zal een grappig bedoeld antwoord zijn, maar blijkt een naargeestige vooruitwijzing. En dat vader ook een ander motief voor de verhuizing heeft, weet dan nog niemand.
‘Vriendinnen’
Als het gezin net verhuisd is, vindt er in het dorp een vreselijk drama plaats. Nannie, een leeftijdsgenootje van Rifka, wordt dood gevonden in een greppel. De doodsoorzaak en toedracht zijn onbekend. ‘Je valt met je neus in de ranzige boter,’ constateert moeder. Nieuweling Rifka probeert aansluiting te krijgen bij de vriendinnengroep van Nannie. Ze wordt door de vriendinnen eerst genegeerd, dan gedoogd, maar als Nannies dood alsmaar onopgehelderd blijft, de nieuwe bewoners het spreekwoordelijke Barbertje dreigen te worden én als de meiden doorhebben dat Rifka met Nannies ex Johan omgaat, wordt de aanval op haar ingezet.
Rifka’s integratie-ervaringen in de gesloten dorpsgemeenschap zijn hilarisch herkenbaar, maar ook pijnlijk eenzaam en naïef. Dorpsgenoten groeten elkaar met opgestoken wijsvinger, Rifka leert dat op de pof alleen voor bekenden is en gaat met de meiden mee naar een katholieke mis in de Sint-Lambertuskerk in Veghel, waar ze in haar onschuld zondig op een ouwel kauwt. Omdat ze graag bij de dansmariekes wil oefent ze ijverig op de split, waarbij ze Jezus’ hulp vraagt. De nieuwe ‘vriendinnen’ laten haar bij de KPJ, de Katholieke Plattelands Jeugd, letterlijk en figuurlijk vallen.
Nadat op school bij de Franse les ‘le petit mort’ door de leraar is genoemd, gaat Rifka thuis oefenen in masturberen. Dit levert een ontwapenend humoristische scène op die bovendien door de originaliteit en beschrijving vrolijkmakend verfrissend is en hartstikke emancipatoir. Er zijn inmiddels al wat broeierige scènes de revue gepasseerd waarin de nieuwsgierige zoektocht van Rifka naar haar eigen seksualiteit z’n onschuld meer en meer verliest. In haar eenzaamheid zoekt ze toenadering tot de overleden Nannie en Nannies ex Johan, veel dichter bij Nannie kan ze immers niet komen. Rifka en Johan gaan samen naar de kermis, waar ze in de botsautootjes heftig aangevallen worden door de dansmariekesvriendinnen. Johan raakt daarbij lichtgewond. ‘Op Johan kun je wachten tot je een ons weegt,’ zegt de denkbeeldige Nannie tegen Rifka. Daarna gaat Rifka op avances van Ad in. Hij is de broer van één van de dansmariekes, bij hen op de boerderij heeft Rifka voor het eerst een dekhengst zijn werk zien doen. Ad heeft zijn belangstelling voor Rifka toen al duidelijk laten blijken. Rifka gaat nu naar een afterkermisfeest in de schuur op het erf van Heleen. Met de nodige drank in de man én in de jonge nieuweling laat het vervolg zich raden.
Verschillende perspectieven
Het verhaal wordt niet alleen verteld vanuit Rifka maar ook vanuit de dakdekker die als vertelperspectief onder andere het zelfbenoemde ‘pluralis civitatis’ hanteert, het dorps meervoud, een wijperspectief dus. Deze dakdekker, ook wel Winkler Prins de Tweede vanwege zijn encyclopediehobby, noemt zichzelf ‘niet hoogmoedig’, ‘maar hybris is wel een favoriet woord’. Als dakdekker heeft hij een min of meer alwetend perspectief; hij beschouwt en reflecteert en strooit met wijsheden en is daarmee een wegwijzer voor de lezer. Hij hoort wel eens wat, niet alles, maar als je op genoeg plekken het water kunt peilen, weet je hoe diep de rivier is, is zijn theorie. De wereld heeft geen dak, weet hij, kent geen orde, ook niet vanuit de hoogte, zelfs niet voor God. Hij weet dat geluk niet voor het oprapen ligt, dat er veel is dat je nooit zult weten. Veel gebeurtenissen zijn niet waterdicht en ook de onopgehelderde dood van Nannie is geen lekkend dak dat gerepareerd kan worden.
Heleen is het derde perspectief van waaruit het verhaal verteld wordt. Zij is ook import en dus buitenstaander, al woont ze langer in het dorp. In het begin werd ze daar als ‘heks’ gezien. ‘Iemand moet ‘m zijn,’ zegt Johan daarover spottend en ook Rifka weet ‘dat heksen net zomin bestaan als het rijmwoord op twaalf’. Ze woont alleen, haar kindje Warre is elf weken na de geboorte aan wiegendood overleden. Heleen en haar huis spelen in meerdere opzichten een sleutelfunctie in het verhaal. Wie aan het begin van het boek een ‘whodunnit’ verwachtte kan in haar en in haar huis en schuur z’n hart ophalen – hoewel anders dan verwacht.
Er gebeurt veel
Judith Maassen heeft heel veel in dit ene boek te vertellen. Een paar intriges of motieven minder had de roman geen kwaad gedaan en misschien zelfs wat meer diepgang kunnen geven. Maar al die gebeurtenissen en motieven geven het verhaal ook veel vaart. Voor de verschrikkelijk ontleesde jeugd van tegenwoordig is de roman zeker een aanrader, middelbare scholieren zullen hem met plezier lezen: er gebeurt veel en veel herkenbaars.
Vaart en een vlotte pen hanteert Maassen ook in haar schrijfstijl, evenals humor, zoals al wel gebleken is. Ze gebruikt originele beeldspraak, bijvoorbeeld over de meisjes ‘als jonge olifanten die hun slurf nog moeten leren besturen’ en die na de dood van Nannie ‘door het dorp dwalen als kogels in een flipperspel’. ‘In de ruimte tussen goed en fout kreeg zelfs een fruitvlieg het benauwd,’ is ook een mooie constatering. Niet van hier is een goed geschreven roman waarin net als in Maassens debuutroman Het nabestaan van Anna Portier verlies, de dood, een grote rol speelt: Heleen moet leven met de pijnlijke waarheid dat ‘een dood kind er altijd is,’ in de wereld van Nannies ouders ‘regent het elke dag’ sinds het verlies van hun dochter. Ook met Rifka loopt het bijna verkeerd af. De wijze Winkler Prins de Tweede leert ons dat we hebben te accepteren dat tijd en toeval ons leven leiden.