Achtentachtig jaar en de pen nog steeds in de aanslag, dat is Judith Herzberg ten voeten uit. Met de bundel Sneller langzaam bewijst ze eens te meer dat inspiratie en gedrevenheid niet hoeven te lijden onder de ouderdom. Zestig jaren zijn er inmiddels verstreken tussen haar debuut Zeepost (1963) en deze nieuwe bundel, een tijdperk boordevol poëzie, maar ook proza, theater- en filmteksten.
In die zestig jaar is Herzbergs stijl verfijnder en puntiger geworden, terwijl de haast nonchalante bescheidenheid nog steeds aanwezig is. In een recent interview met de Volkskrant (januari 2023) betoogt ze: ‘Niks van wat ik schrijf is echt waar. Je kunt het niet terugbrengen tot de werkelijkheid. Het is allemaal gestolen. Het is toeval, het is toevallig waar je tegenaan loopt.’
Engagement
Toeval of niet, het engagement piept overal tussen de regels door. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘Gêne’
‘Vind dit nog steeds veel te vrijblijvend
rijm, sta me nog even bij help
de gêne van de hoge woorden
te vermijden help te helpen
doen begrijpen.
Onvrijheid dreigt concreet.
Mijn overhaaste hartslag
blijft mij, dus ons, laksheid
verwijten. Mij, die in de tijd
herkent wat was, toen
aan den lijve.’
De terughoudendheid in de eerste strofe, met het subtiele binnenrijm van de ij-klank (vrijblijvend, rijm, vermijden, begrijpen) slaat in de tweede strofe om in een haast verontwaardigde toon. Het is de ‘concreet dreigende onvrijheid’ die de dichter doet herkennen ‘wat was, toen aan den lijve’. De verwijzing is duidelijk: in de Tweede Wereldoorlog als kind ontsnapt aan het transport naar de vernietigingskampen zat Judith Herzberg vervolgens jarenlang in de onderduik. Ervaringen die hebben geleid tot dichtwerk dat vaak doordrongen is van zaken als vrijheid, rechtvaardigheid en menselijkheid. Iedere vorm van onrecht wordt veroordeeld, aangepakt in goedlopende verzen waarin de betekenis altijd herkenbaar is. Ook als het gaat over iets bescheidens als de gehakte damesschoen weet Herzberg haar afwijzing genuanceerd over het voetlicht te brengen:
‘Dames!
We geven toe
aan dwang en leer
de voet, gehoorzaam
aan de schoen
laat zich
in vreemde
vormen dwingen
maar toch niet
álles
met zich doen.’
In de ritmische opbouw met korte zinnen toont Herzberg haar poëtisch vernuft. Het zijn de terloopse, alledaagse onderwerpen die ze een podium geeft en op doortastende wijze in een vorm giet. Er zit een soort vanzelfsprekendheid in deze werkwijze, alsof ze iets aanhaalt wat allang gemeengoed is, maar juist door de vorm weer opnieuw onder de aandacht wordt gebracht. En dat op volstrekt originele wijze. De lezer herkent de beschreven situatie maar wordt telkens weer verrast door de invalshoek die de dichter gebruikt. Hier wordt poëzie tot middel gemaakt: een manier om de wereld om ons heen uit te leggen en de schoonheid van de gewoonheid te benadrukken door een unieke taalbeheersing.
Dronken
Een avondje met overmatig drankgebruik staat aan de basis van het gedicht ‘Ladderzat’:
‘Dat wat ik voor een oogwenk houd
waarin mij, nu het nét nog gisteravond is
iets over vorig jaar vanuit de vreemde kast
wordt toevertrouwd blijkt
nu het alweer bijna
morgenochtend wordt
het kijken van twee ogengrote
hars tranende kwasten
in het verse hout.’
Wakker worden in een vreemde kamer en de wereld in een ander daglicht zien, dat is voor de dichter een nieuwe ervaring die een eerdere herinnering corrigeert. Net als in de meeste gedichten is hier te zien hoe Herzberg, met een minimum aan interpunctie, het enjambement beheerst. De trefzekere regelafbreking zorgt voor een stuwende werking die het gedicht, regel voor regel, naar het verrassende einde duwt. Een einde dat herkenbaar is in vrijwel alle gedichten van Herzberg, het is een uitkomst die de lezer op het goede of juist op het verkeerde been zet.
Het al eerder genoemde engagement is een opvallend kenmerk in deze sterke bundel. Een betrokkenheid die zich het meest uit in verontwaardiging over misvattingen die volgens Herzberg rechtgezet dienen te worden. Of het nu gaat om bedreigde dieren, een ingelijst schilderij, een weerbarstige dekbedhoes, de dichter lijkt een missie te hebben om grote en kleine zaken aan de kaak te stellen en er haar visie op los te laten.
Ook de liefde ontkomt niet aan Herzbergs verontwaardiging. Het alom gevierde liefdesgedicht ‘The more loving one’ van W.H. Auden is een volgend doelwit dat aangepakt moet worden. Dat gebeurt in het prachtige ‘Ging hij daar prat op’:
‘”If equal affection cannot be
let the more loving one be me.”
Ging hij daar prat op of hoe zat dat
eerlijk en edel leek het me
niet eens zo lang geleden
nu denk ik: waarmee laadt hij
de ander op, degene die
zo’n grote voorraad
nog niet heeft opgeslagen
en dat krijgt opgeplakt:
“less loving one” moet heten
alsof het meetbaar was.’
Zo wordt een hartstochtelijke liefdesverklaring die aanvankelijk ‘eerlijk en edel’ leek, omgezet in een aanklacht tegen de meetbaarheid ervan. En tegelijkertijd een bedekte aanval op het haantjesgedrag van de dichter. Als Judith Herzberg die scherpte, in combinatie met haar verfijnde taalbeheersing, overeind weet te houden, valt er hopelijk nog jarenlang van deze dichter te genieten.