José Veiga’s boeken beginnen volgens vertaler Harrie Lemmens steeds in een dorp, waarin het onschuldige, gezapig leventje van buitenaf ruw wordt verstoord. Zo ook in De drie plagen van Manirema (oorspronkelijke titel: A hora dos ruminantes), een fantastisch ofwel magisch realistisch verhaal over een klein stadje dat machteloos moet toezien hoe het ten prooi valt aan onbegrijpelijke, verwoestende gebeurtenissen. Op een avond staan een paar mannen op de brug over de rivier langs Manirema het einde van de dag te verwelkomen. In de schemering zien zij een groep pakezels naderen. Maar de brug blijft leeg en in het donker discussiëren de mannen over de vraag óf ze eigenlijk wel iets hebben gezien. De volgende dag blijkt er bij de vervallen boerderij naast de rivier een kamp opgeslagen te zijn. De mensen in het stadje praten erover en wachten tot de vreemdelingen contact met hen zoeken en zich in hun winkels vertonen. Zelf weigeren zij naar het kamp te gaan om uitleg over de komst van de mannen te vragen. ‘Als zij duur doen, doen wij dat ook. Niks aanbieden.’
De eerste contacten zijn al meteen onaangenaam. De nieuwkomers zijn bezig met bouwen en verbouwen op het terrein van de boerderij, gedragen zich brutaal en autoritair en accepteren geen nee. De eerste die daarmee te maken krijgt is Geminiano, eigenaar van een kar en een ezel waarmee hij voor de bewoners vracht vervoert. Hij weigert zijn kar aan de kampbewoners af te staan en geeft te kennen dat ze gewoon op hun beurt moeten wachten om iets vervoerd te krijgen. Maar als Geminiano daar eenmaal aan toe is, blijkt de opdracht gaandeweg zo groot dat hij erin gevangen wordt en niet meer aan andere vervoersklussen toekomt. Ook Amâncio, heethoofd en eigenaar van de plaatselijke winkel voor allerhande waren, raakt in de macht van de mannen.
De tweede plaag bestaat uit ontelbare honden die de straten binnenstromen. Ze blaffen, vertrappen planten, woelen moestuinen om, springen over muurtjes, stoten hekken om en bijten kippen dood. ‘Soms drong er een hond een huis binnen, onduidelijk hoe, en dan raakten de bewoners in paniek. De hond keek hen een voor een aan en koos vervolgens iemand uit waar hij kwispelstaartend naartoe liep. Die kromp ineen, beschermde handen en benen en kon geen woord uitbrengen om het beest weg te jagen.’
Als de hondenplaag voorbij is kunnen de mensen zich weer even bezighouden met hun eigen perikelen – waaronder een kleine liefdesgeschiedenis en een verhoor, verweven met de nog steeds aanwezige mannen in het kamp. Maar al gauw komen de ossen. Ze bezetten straten en huizen, loeien luid en trappen alles kapot, ‘de koppen omhoog om geen last te hebben van hun hoorns, zonder ruimte om zelfs maar hun staart op te heffen als ze moesten schijten, zodat de drek langs hun poten omlaag liep en verwerd tot één grote derrie. […] Een os die zijn evenwicht verloor en […] door de knieën ging kwam niet meer overeind, de andere trapten op hem tot hij dood was, en dat bood wat verlichting – heel even maar …’ De ossen zijn overal, vanaf de straten waar ze opeengepakt staan steken hun hoorns door de ramen naar binnen. Niemand kan zijn huis meer uit, honger, stank, wanhoop en ziekte slaan toe en de mensen ‘piekerden over wat ze hadden misdaan om deze straf te verdienen’.
Al is dit een klein boek van slechts 104 pagina’s, José Veiga beschrijft op zijn gemak in zintuigelijke taal de op handen lijkende ondergang van Manirema. Als lezer sta je er middenin, je hoort de mensen praten, de honden blaffen, ziet de opeengepakte massa ossen, ruikt de drek en voelt het chaotische gedrang waarin de meutes, mensen en dieren, zijn terechtgekomen. Want ook de honden en ossen lijken willoze slachtoffers van een onzichtbare hand, van een vijand zonder mededogen met hun onmacht.
Zoals het bij fantastisch realisme gaat laat Veiga het ook hier aan de eigen fantasie van de lezer over om betekenis aan het verhaal te geven. Achterop het boek staat te lezen: ‘In 1964 pleegt het Braziliaanse leger een staatsgreep en vestigt een nationalistische dictatuur. Er daalt een duistere nacht van vrijheidsberoving, censuur en geweld neer over het land die twintig jaar zal aanhouden. De drie plagen van Manirema is in 1966 het allegorische antwoord van José J. Veiga op die nacht.’
Vertaler Harrie Lemmens meldt echter in zijn nawoord dat Veiga zijn manuscript al voor de staatsgreep bij zijn uitgever had ingeleverd. Deze zag volgens Lemmens de vervreemding, het wantrouwen, de dreiging en de verbrokkeling als de grote kracht van de roman en vond het raadzaam met uitgeven te wachten tot helder werd welke kant het met de dictatuur opging.
Of het boek nu ontsnapt is aan de aandacht van de generaals of dat die het als een onschuldige fantasie beschouwden, het gold volgens Lemmens voortaan als hét verzetsboek in Brazilië. Veiga zelf vond het best dat de lezers zijn boek als metafoor van en aanklacht tegen de dictatuur interpreteerden, want was het leger niet ook een plaag? Mogelijk heeft Veiga bij het schrijven eerdere staatsgrepen en dictaturen in Zuid-Amerika voor ogen gehad. Zo niet, dan is voor de lezer die zijn zintuigen wil laten strelen deze fantastische geschiedenis toch een feest.
De drie plagen van Manirema
Auteur: José J. Veiga
Vertaald door: Harrie Lemmens
Verschenen bij: Uitgeverij Athenaeum
Aantal pagina’s: 108
Prijs: € 14,99