Op 29 april 1995 onthulde het tv-programma Brandpunt dat de gewaardeerde Duitse hoogleraar Germanistiek Hans Schwerte in de oorlog SS-Hauptsturmführer was geweest onder Himmler. Hij had zich in het begin van de oorlog twee jaar in Den Haag bezig gehouden met onder andere rassenleer en genetica. Schwerte had zijn nieuwe carrière na de oorlog kunnen opbouwen omdat hij een verzonnen identiteit had aangenomen. Zijn echte naam was Hans Ernst Schneider. Hij bekende ‘diepe schaamte en rouw’, maar kreeg een storm van kritiek over zich heen en raakte zijn onderscheidingen en pensioen kwijt. Eén van de weinigen die het voor Schwerte opnam was Hans Keilson, de Joodse schrijver en psychiater wiens leven getekend was door de nazi’s: Keilson was naar Nederland gevlucht voor de Jodenvervolging en verloor zijn ouders in Auschwitz.
Keilson had bewondering voor wat Schwerte had bereikt, maar vooral waardering voor diens eerlijkheid en inzicht in zijn eigen fouten. Hij zei naar aanleiding van deze hetze zelfs: ‘Ik zou niet willen zeggen dat ze nu met deze ex-nazi omgaan zoals ze vroeger met de joden omgingen, maar het komt wel aardig in de buurt’. Wie Hans Keilson tijdens zijn leven heeft gevolgd zal er niet eens van opkijken. Wie nu door middel van de biografie van Jos Versteegen kennis met hem maakt, kan aangekomen bij de beschrijving van deze rel (hoofdstuk 13), Keilsons reactie wel begrijpen. De biograaf heeft daarvóór uitgebreid aandacht besteed aan diens belangrijkste levenshouding: dat haat niet met haat dient te worden beantwoord. In de woorden waarmee Versteegen Keilsons gedachten samenvat: ‘Nieuwe haat tegenover oude haat stellen was een slecht idee, want dat betekende continuering van de cyclus van de haat en dus van de vernietiging’.
Personage B.
Keilson (1909 – 2011) huldigde die opvatting al vroeg. Zijn beroemde Tod des Widersachers verscheen voor het eerst in 1959 en een jaar later in het Nederlands als In de ban van de tegenstander. De eerste aanzetten daarvoor schreef Keilson al in 1944. Het boek kreeg pas wereldfaam toen The New York Times er in 2010 een enthousiaste recensie aan wijdde. Keilson was toen honderd jaar en dook ineens in allerlei tv-programma’s op, waaronder DWDD. Blijkbaar was de wereld toen pas op grote schaal toe aan erkenning van zijn belangrijke inzichten.
In de ban van de tegenstander (dat veel autobiografische elementen bevat) gaat over de verhouding tussen Hitler en de Joden, hoewel de naam Hitler (personage heet in de roman B.), en de woorden ‘nazi’ en ‘Jood’ er niet in voorkomen. Het grondthema van de roman is dat haat een projectie op de tegenstander (zondebok) is van alles wat je van jezelf niet onder ogen wilt zien. Wie dat doet verdraagt zijn gehate kant niet en wil die ook niet weerspiegeld zien in iemand anders.: ‘In hem, de “ander” moet hij zichzelf vernietigen om de waan van zijn eigen grootsheid te redden’. Vanuit dat inzicht kon Keilson met Schwerte contact leggen in plaats van met hem af te rekenen. Hij wilde doorzien welke krachten ertoe hadden geleid dat zoveel Duitsers Hitler-volgers werden en zijn haat tegen Joden deelden.
Sequentiële traumatisering
In de wetenschappelijke kant van Keilson was die gedachte eveneens leidend. Hij legde zich als psychiater/psycho-analyticus toe op hulp aan oorlogsweeskinderen. Een nieuwe aanpak daarin was zijn idee van de ‘sequentiële traumatisering’. Dat ging uit van drie opeenvolgende fases: de bezetting en de Jodenvervolging in Nederland, gevolgd door de deportaties en het verblijf in concentratiekampen of de onderduik en tenslotte de na-oorlogse periode waarin de kinderen werden toegewezen aan een voogd of instelling. Hij heeft veel van die kinderen geholpen door die fases te erkennen, en omdat hij goed kon luisteren. Keilson promoveerde op het onderwerp in 1979 en gaf er tal van lezingen over. Waarbij hij nog wel eens het verwijt kreeg dat die onderzoeken te statistisch waren.
In de biografie is dat niet te merken. Versteegen verliest zich allerminst in cijfers, maar slaagt erin duidelijk te maken hoe belangrijk het werk van Keilson was en welke problemen de kinderen tegenkwamen na de oorlog. Ze kregen toen te maken met discussies die meer gingen over rechten van ‘onderduikouders’, pleeginstellingen, en de vraag of nieuwe voogden orthodox genoeg waren, dan met de zorg om het verlies van ouders en andere familie in de kampen. Door die voogdijdiscussies kregen die kinderen er nog een trauma bij.
Blijven houden vanWagner
Versteegen staat ontegenzeglijk erg sympathiek tegenover Keilson, maar hij verzwijgt niet zijn wat onbeminnelijke kanten zoals zijn jaloezie, zijn niet altijd respectvolle omgang met vrouwen, zijn ijdelheid en zijn aandeel in de verwijdering tussen zijn dochter uit zijn eerste huwelijk, Barbara, en zijn zus Hilde. Waardevol in deze biografie zijn de heldere duiding van de diverse boeken en gedichten van Keilson, het zicht op de receptie daarvan in verschillende tijdsperioden, de reikwijdte van zijn therapieën en zijn verhouding tot de Duitse taal en Duitsland dat hem zoveel ellende had bezorgd. Versteegen maakt aannemelijk waarom Keilson bijvoorbeeld van Wagner, bij uitstek de nazi-componist, kon blijven houden.
Er blijven ook vragen onbeantwoord omdat Versteegen niet teveel wil speculeren. Opvallend is dat hij signaleert dat Keilson zelfs in een ernstige roman als In de ban van de tegenstanders grapjes (‘knipoogjes’, noemt Versteegen ze) kon maken. Zo noemde hij twee katten die er in voorkomen Hützi en Bützi, naar de bijnamen die twee kinderen van een psychiater hadden bij wie hij college had gelopen. Het maakt nieuwsgierig naar het ‘knipoogje’ dat Keilson wellicht maakte toen hij in zijn valse persoonsbewijs in de onderduiktijd de naam Johannes Gerrit van der Linden liet vermelden. Zou hij gedacht kunnen hebben aan de destijds populaire Nederlandse dichter ‘De Schoolmeester’(Gerrit van de Linde) die tevens kostschoolhouder was (Keilson dichtte zelf en gaf sport- en muziekles aan kinderen die hij opving)? Hier stelt Versteegen de vraag niet.
Hans Keilson – Telkens een nieuw leven doet recht aan een getormenteerd leven van een belangrijk schrijver en psycho-analyticus die de moed had om onder ogen te zien hoe haat gevoed wordt, een echte overlever, maar ook iemand die door alles wat hij geleden had, op zijn eerste vrouw Gertrud overkwam als (in haar woorden) ‘een mens zonder huid’.