Jos Kool (1953) is eigenlijk journalist. Hij werkte jarenlang als de drijvende kracht achter Klankbord een blad van de Rabobank. Daarnaast verzorgde hij reportages over allerlei Derde Wereldlanden en werkte voor de Volkskrant en de Haagse Post. Op grond daarvan ontving hij in 2003 de Dick Scherpenzeelprijs, een prijs die wordt uitgereikt aan een auteur, die schrijft over een ontwikkelingsland. In 2004 verscheen De stille revolutie op het platteland over de ontwikkelingen in de Vijfheerenlanden. Een sterk werkje in de trant van Geert Maks Hoe God verdween uit Jorwerd. Nu verschijnen bij de Nymfaeum Pers zijn reisverhalen in een prachtig uitgevoerde editie.
De meeste journalisten, die zich aan het schrijven van meer literair gehalte wagen, halen veelal bakzeil. Wat te denken van bijvoorbeeld de flauwe schrijfsels van Mart Smeets? Bij Jos Kool is er geen sprake van een nare cocktail tussen journalistiek gebabbel en literair gebrabbel. Kool publiceerde eerder verhalen uit deze bundeling in literair tijdschrift RUIM en later drie verhalen in het vooraanstaande literaire blad Opspraak. En dat hij kan schrijven ervaren we ook in deze bundel reisverhalen. Het zijn elf verhalen die de lezer wegvoeren naar verre landen als Indonesië, Nepal, India, Thailand en India. De Engelse auteur Richard Holmes portretteerde veelvuldig Engelse literatoren door ‘hot from the spot’ sfeerbeelden op te roepen. Hij bezocht de plekken die voor de auteurs belangrijk waren geweest en observeerde wat zich daar had moeten en kunnen afspelen.
Jos Kool observeert evenzeer, maar hij zet zichzelf als een voorzichtige buitenstaander neer. Hij doet dit met zelfspot en dat geeft deze verhalen een verfrissende ondertoon. In de verte doet de stijl van Kool denken aan de rustige wat badinerende zinnen van de schrijver Bob den Uijl. De Proloog van het boek bestaat uit een prozagedicht ‘Aarde’ waarin onze aardbol verkleind wordt tot menselijke dimensies. Het leed van de meisjes in tonnen op de kermissen van Thailand brengt Kool schrijnend, maar niet sentimenteel over het voetlicht in het verhaal ‘Zie de mens en leer vallen’. In een uitspanning in Indonesië speelt zich de ontmoeting af met een inheems meisje en met de botheid van andere toeristen, die zich vol laten lopen met alcohol, het levert het verhaal ‘De zwarte roos’ op.
‘Schulden, drank en cyclonen’ is een bondig verhaal over de Indiase problemen. De reiziger, Kool zelf, levert –sotto voce- commentaar op de armoede, het gebrek aan overzicht en de zinloze inspanningen van ontwikkelingswerkers. Maar Jos Kool gaat ook varen van de Filippijnen naar Japan en wordt -zijns ondanks- gebombardeerd tot hulp in de kombuis. De haringen uit de diepvries blijken erg vet te zijn en Kool dreigt in zee te worden gegooid door de overwegend dronken bemanning. Gelukkig voor ons lezers, gebeurt dat niet. Anders hadden we veel fraais moeten missen. Een ontmoeting met de Dalai Lama bijvoorbeeld of een damtoernooi, waar Kool zich begeeft tussen meesters en grootmeesters, want Kool was in een vorig leven een begenadigd dammer.
Ook hier observeert hij de listen en lagen van deze lieden met een talent voor ‘het menselijke en al te menselijke.’ Op Sri Lanka opereren de Tamil Tijgers en zij zijn dreigend aanwezig in een ander fraai verhaal van Kool. Of het boek een must is voor de toekomstige reiziger, zoals op de flap staat, durf ik te betwijfelen. De enorme rommeligheid, de grote kans op een voedselvergiftiging, de prostitutie, het gevaar op beroving, worden door Kool zo beeldend neergezet dat ondergetekende liever maar in Europa blijft. Dat neemt niet weg dat we via de alles waarnemende blik van Kool, eigenlijk in onze voorstelling al veel reizen hebben mogen meemaken. En is dat niet de bedoeling van mooie reisverslagen. Met Jos Kool hebben we er een begenadigd schrijver en een fijnzinnige waarnemer bij.