Recensie door Coen Peppelenbos
Een van de leukste gebeurtenissen van de afgelopen weken was de verkiezing van de Dichter des Vaderlands. Driek van Wissen, hij woont bij mij om de hoek en fietst regelmatig langs, vriendelijk zwaaiend, gaf de hele moderne dichterskliek het nakijken. Van Wissen is immers niet hot, hij is niet de grote taalvernieuwer: Van Wissen schrijft ambachtelijke verzen en het volk waardeert dat. De andere deelnemers keken beteuterd bij de bekendmaking van de nieuwe Dichter des Vaderlands, alsof een ietwat onwelriekende, niet welkome oom opeens opduikt bij het familiediner. Wacht eerst maar af wat Van Wissen gaat doen.
Een van de grootste criticasters van Van Wissen was Joost Zwagerman. Zijn nieuwe bundel (met cd, ingesproken door Hans Teeuwen) Roeshoofd hemelt zag onlangs het licht. De bundel is eigenlijk een lang verhaal in versvorm over de hoofdpersoon Roeshoofd, die zijn naam zegt het wel heel erg duidelijk verward raakt in een enorme supermarkt, de T-markt. In de T-markt kun je alles kopen, van producten tot gevoelens: alles is er. Roeshoofd raakt verward, draait door komt in een gesticht terecht, draait verder door, komt voor de rechter en sterft uiteindelijk.
Een mooi uitgangspunt voor een groot episch vers. Met een citaat uit De Aleph van Borges zet Zwagerman dan ook hoog in. In de vorm weet hij uiteindelijk niet te kiezen (dat blijft ook in het prozawerk zijn constante makke). Groots uitwaaierende verzen als het de T-markt betreft, Lucebert geklutst met Pfeijffer en strakke kwartijnen en zelfs sonnetten als hij de wereld in de inrichting beschrijft. Chaos tegenover orde, zowel in het brein van Roeshoofd als in de vorm van het gedicht. Of:
…sluipend, dieselend, in vertraagde ganzenpas,
bloem in knoops, niet-voor-één-gat-te-vangenslangachtig,
ogen hemelwaarts (van alle ciderhemels de meest linkse,
die in de schaduw van humhumliedjes populieren van thuis)
en gedragen door ouders vrienden onderwijzers monkelaars, etc. etc.
tegenover
halfbange gezichten tijdens bezoek
vragen me roeshoofd wat mis je het meest
is het soort lulvraag dat ik vervloek
als antwoord doek ik mij op in mijn geest
Beide vormen overtuigen niet. Het spel dat Pfeijffer nu en Lucebert vroeger speelt met taal, levert poëzie op die danst en zingt, ook al snap je er af en toe geen jota van. Bij Zwagerman proef je dat hij het kunstje nadoet, maar je komt als lezer niet onder de indruk van de taal. Zwagerman gebruikt veel moeilijke woorden, veel nieuwe woorden, hij verwijst naar de hele Nederlandse poëziewereld (‘Boeldaghallen annex schedelveld plus koeler maan./ Erg grote uitsterfdieren. Melkwegstelsels van appels die graag blozen.’ ‘alleen in mijn verkalking kan ik wonen’), maar zijn regels blijven starre bedenksels.
Dat blijkt misschien het meest uit de gedichten die een vaste vorm hebben. Je mag dan kritiek hebben op Van Wissen die alleen maar gebruik maakt van eindrijm, als je het zelf als vorm inzet moet je toch iets originelers neerzetten. Dat gebeurt niet, kijk maar naar de volgende reeks rijmwoorden uit twee gedichten: aan-kleuren-aan-gebeuren-trillen-erbij-gillen-slagzij-bed-afgepakt-gezet-verzet-verzwakt-sonnet (blz. 29) kont-kwijl-opwond-geil-spoot-verlaten-dood-praten-bevond-macht-rond-dromen-verkracht-fantomen (blz. 97). Ik denk niet dat Driek van Wissen afgunstig zal zijn.