Wie ben je eigenlijk? Hoe vormen je wortels je, ook als je daarvan lijkt te zijn los gekomen? Wat bindt je in een relatie? Is het mogelijk volstrekt eerlijk te zijn tegen een ander, maar ook jegens jezelf? Het zijn maar een paar thema’s waarvan de jongste roman van Jonathan Safran Foer, Hier ben ik, is doordrenkt. Ze zijn niet nieuw voor wie zijn eerdere Alles is verlicht uit 2002 en Extreem luid & ongelooflijk dichtbij uit 2005 al las. De zoektocht naar het joodse verleden (vooral in de roman uit 2002), de verwerking van trauma’s en de familiebetrekkingen lopen als een Leitmotiv door het werk van Foer.
Net als in zijn eerdere romans is in Hier ben ik ook veel autobiografisch materiaal verwerkt, in dit geval vooral de scheiding van Foer van zijn vrouw en collega-schrijfster Nicole Krauss in 2014. Indirect herhaalt hij zelfs de tournure om de auteur van het boek zelf op te voeren. Is dat in Alles is verlicht de auteur onder zijn eigen naam, in de nieuwe roman is protagonist Jacob Bloch (in wie veel trekken van Foer te herkennen vallen) bezig een script voor een TV-serie te schrijven dat de verhaallijn volgt die wij als lezer voorgeschoteld krijgen.
Geweten
Jacob Bloch is zestien jaar getrouwd met Julia – ze hebben samen drie zoons, Sam, Max en Benjy – als hun relatie op een scheiding uitdraait. De aanleiding is de vondst door Julia van de telefoon van Jacob met daarop onverbloemd seksuele uitlatingen aan het adres van een andere vrouw. Of er werkelijk sprake is geweest van overspel blijft in het midden. Jacob ontkent het en de lezer is geneigd hem te geloven: hij komt niet over als een durfal. Julia zet de boel bij hem op scherp doordat zij zelf wel overspel pleegt. Ook dat is overigens niet zeker, maar omdat zij een vrouw is die doet wat ze zegt, ben je in haar geval geneigd dat wel aan te nemen.
De gesprekken tussen Julia (architecte) en Jacob (schrijver) over hun relatie, de regeling van de scheiding en de verantwoordelijkheid jegens de kinderen vormen de grootste component van het boek. Maar daardoorheen loopt de worsteling van Jacob met zijn joodse afkomst. Zijn grootvader Isaac is lang geleden vanuit Polen naar Amerika geëmigreerd en heeft een sterke band met Israël. Hij wil er na zijn dood begraven worden. Jacob voelt zijn joodse oorsprong wel, maar hij en Julia hechten veel minder belang aan de daarmee verbonden rituelen. Als de roman begint staat de dertienjarige Sam voor zijn bar mitswa, de viering van de joodse meerderjarigheid. Zijn ouders willen die toch laten plaatsvinden omdat het opa Isaac onvergeeflijk zou kwetsen als ze dat niet zouden doen.
De loyaliteit van Jacob aan zijn joodse afkomst wordt diepgaand getest als zijn neef Tamir uit Israël voor de plechtigheid overkomt en er kort na zijn aankomst, nog vóór de bar mitswa, een zware aardbeving plaatsvindt in het Midden-Oosten. Er breekt aansluitend een oorlog uit waarin Israël zich moet verdedigen tegen een nieuw gevormde staat Trans-Arabië, gesteund door de rest van de moslimwereld. De premier van Israël roept alle joden over de hele wereld op om Israël te helpen verdedigen. Zal Jacob dat doen?
Dit laatste thema voert tot harde discussies binnen de familie, vooral tussen Jacob en zijn vader Irving en zijn neef Tamir, over de politiek van Israël en het trauma van de joden door de verschillende pogingen in de geschiedenis om hen uit te roeien.
Argus
Maar daarmee zijn we er niet. In het grootse web dat Foer spant lopen ook de draden van Sams leven. Hij trekt zich terug in de virtuele wereld van Other Life (waarin Jacob op een klunzige manier Sams avatar om zeep helpt); er is het briefje met racistische uitingen dat door de rabbi op zijn tafeltje is gevonden en waarvoor hij excuses zal moeten aanbieden (Sam bestrijdt dat hij het geschreven heeft); er is de verwonding aan de hand van Sam, opgelopen toen hij klein was en die Jacob en Julia nog achtervolgt. En er is de hond Argus. Het dier lijkt van begin tot eind door de roman te lopen als degene die de kinderen en de ouders oproept weer contact te maken. Misschien is dat de belangrijkste reden dat niemand de verantwoordelijkheid neemt om het zieke beest te laten inslapen.
Foer kan geweldig schrijven. Bijzonder knap uitgewerkt zijn de dialogen tussen Julia en Jacob over hun verwachtingen en teleurstellingen in zestien jaar huwelijk, die de lezer schrijnend duidelijk maken hoe onbereikbaar ze voor elkaar zijn geworden. Soms worden ze komisch als de twee overleggen hoe ze de kinderen op de hoogte zullen stellen.
Een mooie vondst is ook de alternerende weergave van de speeches van Sam voor zijn bar mitswa, van de premier van Israël tot de joden over de hele wereld en van de ayatolla van Iran tot de moslims, die alle drie leiden naar een climax van de verschillende verhaallijnen.
Maar tegenover dit schrijftalent staat de neiging tot veel te veel uitwaaieren. Het ‘kill-your-darlings-principe’ lijkt niet aan Foer besteed. Her en der in de roman krijg je het gevoel dat hij uitweidingen, filosofietjes, associaties, woordgrappen (die in het Nederlands treffend zijn vertaald) en andere invallen die hem uit het toetsenbord vloeiden, te leuk vond om te schrappen. Hij heeft bovendien een voorliefde voor opsommingen, of dat nu gedachten zijn of tastbare dingen (we krijgen de complete inventaris van het medicijnkastje opgedist), waarvan de zin vaak niet duidelijk is.
Sommige dialogen (er wordt wat afgepraat in Hier ben ik) duren eindeloos voort zonder iets wezenlijks bij te dragen. Voor de lezer zijn het rafelende draadjes in het web: we dwalen af van datgene waar het om ging.
De spanningsboog wordt door al die wijdlopigheid te lang om de lezer geboeid te houden. Zo begint de roman met een openingszin die er mag wezen: ‘Toen de verwoesting van Israël begon, twijfelde Isaac Bloch of hij zelfmoord zou plegen of naar het Joods Tehuis verhuizen.’ Toch verliest die zijn kracht als hij pas op pagina 545 weer ten volle wordt opgeraapt. Verschillende lezers zullen dan wellicht al eens hebben doorgebladerd naar achteren om te constateren dat deze afwisseling van sterke passages en afleidende episodes pas eindigt op pagina 639.