De naamloze ik-verteller in Ik dacht dat jij van Joke van Leeuwen is kunstschilder, zijn vrouw Zigi is violiste. Vanaf pagina één leren we hem kennen als iemand die tegen veel dingen niet bestand is. Hij kon niet tegen het huilen van zijn babydochter Lotta (die hij kreeg met zijn eerste vrouw), hij kan niet tegen buren, niet tegen het viool oefenen van Zigi en kan er ook niet tegen als Zigi ‘zo’ naar hem kijkt. Hij kan er überhaupt niet tegen als iets niet strookt met zijn wensen en verwachtingen. ‘Voor haar’, repareert hij het lek in de badkamerkraan ‘want zoiets kon ze dus niet.’ De tafel in de woonkamer is ‘mijn tafel’. Lotta at als peuter ’tergend langzaam’ en hij dacht dat ze ‘het expres deed, om te treiteren’. Na zijn scheiding geeft hij een tijdje les waarbij een van de leerlingen huilend wegloopt omdat ‘ze beter een trui kon gaan breien als ze dat tenminste wel kon. (…) Ik zei het misschien te dicht bij haar gezicht, maar zo erg is dat niet.’
Als kind had hij ‘een vader die mij vertelde wat ik moest denken over de wereld. Hij had een stuk of zes in een mal gegoten meningen’, en zijn moeder stuurde hem op zijn zevende naar een psycholoog omdat hij zijn eten uitkotste boven zijn bord als hij het niet lustte. Toen al kleurde verongelijktheid en zelfovertuiging de ik-figuurs blik op de wereld. Met Zigi zit hij in bad en wil eruit ‘en ze antwoordde in van die slijmjurkentaal dat ik best wat meer in het nu kon zijn.’
Dan zijn we pas op pagina tien. De neiging om een etiket te plakken op ’s mans gedrag is nauwelijks nog te onderdrukken.
Psychisch landschap
De roman Ik dacht dat jij is de elfde van creatieve duizendpoot Joke van Leeuwen. Al decennialang onderhevig aan wat zij haar scheppingsdrang noemt, publiceert ze tientallen kinderboeken, illustraties, romans, dichtbundels en vier non-fictieboeken, en staat ze geregeld op het podium met voorstellingen voor kinderen en volwassenen. Haar stijl is ‘pregnant’, zoals ze die zelf bestempelt op dbnl.org. ‘Als je je in drie zinnen precies kunt uitdrukken, waarom dan een hele pagina gebruiken? Ik voel me goed bij een pregnante manier van uitdrukken, in heldere taal.’ Die heldere taal voelt ook voor de lezer goed. Met haar rake zinnen en puntige humor roept Van Leeuwen hele werelden op, zoals die van de Franse revolutie in Feest van het begin (2012) en van Nederlandse emigranten uit 1847 in een tropisch land in De onervarenen (2015). Met Ik dacht dat jij blijven we dichter bij huis maar krijgen we wel een interessant psychisch landschap voorgeschoteld.
In de relatie tussen de ik en Zigi lijkt Zigi de op- en aanmerkingen, het wantrouwen en de onterechte beschuldigingen, plus de ‘liefde’ van haar man lijdzaam te ondergaan. Ze is nog niet los van de charme die hij ook tentoon kan spreiden, heeft begrip voor zijn lichtgeraaktheid, doet suggesties hoe in contact te komen met dochter Lotta die hij al negen jaar niet meer ziet en vraagt hem mee te gaan naar concerten als ze moet spelen.
Wie er aan zichzelf denkt
Andersom is het anders. Reflecteren is de ik vreemd. Hij roept Zigi om naar een schilderij te komen kijken dat hij net voltooid heeft, maar zij zit in bad. Als ze later komt kijken staat het schilderij met de achterkant naar voren. Hij laat het niet zien. ‘Ze snapte niet dat ze zeurde en dat ze meteen had moeten komen, ze was duidelijk niet geïnteresseerd, ze dacht alleen maar aan zichzelf, Zigi.’ Hij levert schilderijen aan een nieuw te openen restaurant en al snel volgt er onenigheid met de twee eigenaren over de financiële afhandeling. Begrip van zijn kant is totaal afwezig, kwaad gooit hij het bijltje erbij neer, haalt zijn schilderijen terug.
Voortdurend beweert hij dat hij van Zigi houdt. Hij koopt een blouse voor haar, verfraait de wand van haar oefenkamertje als zij een week weg is met het orkest, legt er dik tapijt neer en koopt een kastje voor haar muziek, doet er een lief briefje bij. Hij mist haar, het huis en bed zijn koud. Eten laat hij komen. In de prullenbak vindt hij een doorgescheurde ansichtkaart en ‘wist opeens zeker dat het een kaart van Lotta was, dat Lotta wèl kaarten terugstuurde en dat Zigi die onderschepte omdat ze er niet tegen kon dat ik een kind had en zij niet (…).’ De snippers aan elkaar gelegd ziet hij dat het een kaart van Zigi aan een vriendin was die ze niet verstuurd heeft, en hij concludeert: ‘Het was dus geen kaart van Lotta, maar wie zei me dat Zigi geen andere kaarten had kapotgescheurd als ze zo goed kon scheuren?’ Tegen die tijd vraag je je al lang af waarom Zigi nog in dat huis woont met die man.
Geen time-out
Van Leeuwen heeft aan weinig woorden genoeg om de tragedie op te roepen. Niets wordt uitgesponnen, de vertelde feiten spreken voor zich. Misschien juist daardoor dendert het boek binnen. Met twee zinnen duidt de auteur het stuklopen van het eerste huwelijk van de ik en in niet meer dan drie zinnen in het boek schemert de dreiging. Waarom de ik geen contact meer heeft met zijn dochter wordt tegen het einde van de roman duidelijk, als hij een plaats en een school in Oostenrijk heeft weten te achterhalen waar hij denkt Lotta te kunnen zien. Hij heeft er met Zigi een huisje gehuurd. Zij is met het orkest in Wenen en de ik reist er eerder heen zonder dat tegen Zigi te zeggen om Lotta te zoeken, wat op een debacle uitloopt. De ik is geschokt en verontwaardigd. Tegen Zigi zwijgt hij of liegt erover. Al eerder zijn ze op aandringen van Zigi naar een psycholoog geweest. Na dat bezoek zegt de ik dat ze niet time-out tegen hem moet roepen, dat zal ‘een verkeerd effect op me hebben, doe dat niet’. Zelfinzicht en empathie zijn geheel afwezig.
De kracht van Van Leeuwens beschrijving is dat die laat zien hoe hulpeloos en eenzaam iemand met zo’n persoonlijkheidsstoornis eigenlijk is, naast het onmogelijke gedrag van de egocentrist die al geërgerd is als hij bij een benzinestation ‘alles zelf moet doen’. Hoe leeg zijn gevoelsleven ook. Iets van genegenheid voor zijn ouders en Lotta en Zigi bestaat slechts in een verre uithoek van zijn gemoed. Hij kan niet zonder Zigi. Als ze er niet is, is hij rusteloos en hij heeft haar, liever gezegd iemand, nodig om voor hem te zorgen en zich tegen af te zetten. Ondertussen vlucht hij voor iedere vraag, voor iedere confrontatie, in wijn en zijn schilderijen.
De afloop is niet echt verrassend, wel verrassend is de manier waarop Van Leeuwen die vertelt: in haar heldere stijl, onomwonden, zonder een woord teveel. Dat is niet de enige reden waarom de lezer toch nog onvoorzien kan glimlachen.