Joke van Leeuwen neemt de lezer in Feest van het begin direct mee terug in de tijd, naar het Parijs ten tijde van de Franse revolutie (1789-1795). De tijd dat er nog koetsen reden, chirurgijns werkten, de eerste kranten werden gedrukt en de guillotine zijn entree maakte. En hoewel Van Leeuwen nergens expliciet ‘Parijs’ of ‘revolutie’ noemt, geeft ze in het verhaal zoveel aanwijzingen dat er geen twijfel over kan bestaan dat we ons daar bevinden. Het is niet verwonderlijk dat Van Leeuwen een historisch thema heeft gekozen, want naast auteur voor kinderen en volwassenen, is ze historica. Van Leeuwen heeft deze roman gebaseerd op de memoires van Charles-Henry Sanson, de beul die van 1739 tot 1806 in Parijs leefde en die duizenden mensen om het leven heeft gebracht.
In zeer mooi geformuleerde en beeldende zinnen geeft Van Leeuwen een beeld van het Franse leven aan het einde van de achttiende eeuw. In de proloog weet ze zeer pakkend de omgeving en de sfeer te schetsen:
[…] De regen stort nietsontziend op de hoofdstad. Hij slaat putjes in het water van de rivier die er als een kromme ruggengraat doorheen loopt en tekent slingerbeekjes in de modder van nog ongeplaveide straten. De open goten kunnen de toevloed niet meer verstouwen en uit de regenpijpen, die maar tot halverwege de gevels reiken, spuit het water op de rillende flanken van de paarden en de dunne daken van de koetsen.
Het hele verhaal doet door dit soort formuleringen en gebeurtenissen wat sprookjesachtig aan. En dat terwijl het verhaal alles behalve een rooskleurig, happy-end verhaal is: personages gaan dood, zijn eenzaam en arm. Bovendien is de lucht ‘dik van bederf’ en de rivier ‘geurend naar dood’. De personages doen allerlei pogingen om gelukkig te worden, ze proberen met de revolutie – het feest van het (nieuwe) begin – een nieuwe start te maken, maar het is droeve ellende. Van Leeuwen geeft de tijdsgeest goed weer, ze heeft het verhaal niet geromantiseerd. Een nadeel is dat zij haar woordgebruik nauwelijks aangepast heeft, wat herhaaldelijk tot wenkbrauwfronzen leidt bij woorden als ‘faubourg’, ‘bergère’, ‘assignaten’, ‘commensaal’ en ‘sakkeren’. Het is daardoor even ‘inkomen’, maar als je eenmaal in het verhaal zit, word je in rap tempo meegesleept.
Het verhaal gaat over verschillende personages die in die periode leven: Catho, een vondelinge, die opgroeit in een weeshuis dat door nonnen gerund wordt; Berthe, een jonge non van rijke afkomst; Tobias, een klavierbouwer van Duitse afkomst met een absoluut gehoor (gebaseerd op Tobias Schmidt die voorkomt in de memoires van Sanson); en Gustaphe, een idealistische kunstschilder die vastberaden is om de schilderkunst te vernieuwen. Catho en Berthe ontmoeten elkaar in het weeshuis, waar Berthe Catho leert lezen en schrijven en waar zij een bijzondere band opbouwen. Als Berthe het weeshuis plotseling verlaat, wordt Catho’s drang om ook het weeshuis te verlaten nog groter. Ze sluit zich aan bij de revolutionaire jongeren en trekt in bij Gustaphe. Hij gebruikt haar als model voor zijn ‘vrijheidsschilderijen’ en om zijn seksuele lusten op los te vieren. Berthe, die haar luxueuze leven weer heeft opgepakt, besluit een piano te kopen bij de klavierbouwer en zo worden alle personages met elkaar verbonden. De klavierbouwer heeft een onwaarschijnlijke vriendschap opgebouwd met Charles, de beul van de stad. En hoewel zijn vrouw vreest voor de reputatie van de zaak en het tegen zijn principes is, besluit hij toch om Charles te helpen.
De levendigheid en de warmte waarmee Van Leeuwen de omgeving en de gebeurtenissen omschrijft ontbreekt helaas af en toe bij de personages. De afstand tussen de lezer en de personages is heel groot: door het uitblijven van het beschrijven van de emoties en door de afstand die wordt gecreëerd door het steeds te blijven herhalen van ‘de vondelinge’ (Catho) en ‘de nieuwe’ (Berthe). Ook zijn personages wel erg naïef – zo begrijpt Berthe niet dat haar vroegere huisknecht haar haar eigen huis uitwerkt en houdt Catho er geen rekening mee dat als je je geld in een café legt, het wellicht gestolen wordt. Dat maakt ze niet altijd geloofwaardig. Desondanks zijn de personages interessant, want tekenend voor de idealen en het krampachtig streven naar geluk van de mensen uit die periode. Treffend is dan ook het motto wat Van Leeuwen in het boek heeft opgenomen: ‘Weest gelukkig, want jullie zijn niet schuldig’.
Wat de personages bindt is ook de verregaande ambitie, zo is Catho vastberaden om haar ontwikkelingsachterstand in te halen, wil Berthe iets betekenen voor de vrouwen in de maatschappij, is Gustaphe van plan om het vrouwbeeld te veranderen en wil Tobias een nieuw instrument bouwen, maar geen van allen slagen ze (volledig). Het is een roman van vallen en opstaan, van doorgaan – soms tegen beter weten in. Typisch is dat zowel Catho als Berthe – die beiden opkrabbelen na een val – zich bij iedere poging een nieuwe identiteit aanmeten. Ze laten zo hun verleden achter zich en veranderen hun naam. Als Catho het weeshuis verlaat stelt ze vast: ‘Eigenlijk is ze opnieuw geboren, meteen in een bruikbaar formaat.’ En bij die nieuwe geboorte hoort een nieuwe identiteit, daarom besluit ze zich vanaf dan Claire te noemen. Ook Berthe begint met een schone lei als ze het weeshuis verlaat: ze offert haar lange namen op voor het korte en meer burgerlijke ‘Berthe’.
De roman geeft ook stof tot nadenken. Zo worden de positie van de vrouw en de schuld van de beul ter discussie gesteld. De hele stad mijdt de beul en houdt hem verantwoordelijk voor de vele doden. Maar – zoals hij zelf zegt – ‘als men iets doet wat niemand anders wil doen, verdient men dan minachting of juist respect?’ Een interessante kwestie. Het antwoord? Lees dit boek en oordeel zelf.