Het zijn sterke openingszinnen: ‘Soms moet je om één enkele zin te weerleggen het verhaal van een heel leven vertellen’. Of: ‘Als aan elke gebeurtenis die zich voordeed een naam kon worden gegeven, waren er geen verhalen nodig’. Het zijn de eerste woorden van twee verhalen uit Ver weg in Europa van John Berger. De zinnen trekken je niet alleen onmiddellijk de verhalen in, maar ademen ook de beschouwende toon waarvan ze doordrenkt zijn.
Het titelverhaal uit Ver weg in Europa is daarvan het mooiste voorbeeld. Na een mooie beschrijving van het open bloeien van de klaproos door een kracht van binnenuit, is hier de opening: ‘De eerste geluiden die ik me herinner zijn die van de fabriekssirene en de rivier. De sirene ging maar zelden en daarom herinner ik me haar waarschijnlijk ook: ze loeide alleen bij een ongeluk.’
Een onheilspellende aankondiging, die bovendien het verlies van het landschap en een intieme cultuur, overwoekerd door de industrialisatie, in een paar woorden samenbalt. Een paar pagina’s verder wordt dit opnieuw fraai verbeeld als Odile, de vertelster in het verhaal, zich herinnert hoe een man van het bedrijf elk jaar de kinderen op school kwam vertellen waarom de fabriek was gebouwd, over de rivier heen: ‘De fabriek zit over de rivier gehurkt als een plassende vrouw. Dat zei hij niet.’
Plassende vrouw
John Berger raakt dingen slechts aan of noemt voorvallen die als open eindjes blijven liggen. Hij vertelt meer de herinnering aan gebeurtenissen dan de exacte feiten. Die spelen slechts een rol voor zover ze de bewoners, die door de pen van Berger de eigenlijke vertellers zijn, houvast geven. We vernemen als lezer vaak maanden en jaren, leeftijden en karaktertrekken – ze zijn voor de verteller het houvast voor zijn herinneringen – maar geen verklaringen of motieven. Daardoor blijf je als lezer af en toe met raadsels zitten of ben je pas in de loop van het verhaal in te staat te reconstrueren wat er eigenlijk aan de hand is. Zo wordt pas geleidelijk duidelijk hoe Odile aan het beeld van de plassende vrouw komt en tegen wie ze haar relaas doet: ze overziet het landschap (en dus ook de fabriek die over de rivier is gebouwd) vanuit een deltavlieger die bestuurd wordt door haar zoon Christian. Maar ze overziet niet alleen het dorp waar ze is opgegroeid en waarvan nauwelijks nog wat over is, maar ook haar eigen leven. Een triest leven waar ze lang onder heeft geleden. Aan het slot blijkt de betekenis van de deltavlucht met haar zoon voor haar proces van aanvaarding als we lezen dat ze zelf heeft gevraagd mee te mogen, waarop Christian had geantwoord: ‘Dus je bent zover?’.
Het verhaal Ver weg in Europa is daarenboven een ontroerende liefdesgeschiedenis. Odile heeft twee grote liefdes gekend, Michel en Stepan, collega’s van elkaar in de fabriek. Voor beiden hebben de sirenes een keer geloeid. Met de Rus Stepan heeft ze Christian gekregen. Hij is verwekt in één van de barakken waar het personeel was gehuisvest en die waren gemerkt met de letters I, N, E, U, R, O, P en A. Stepan woonde in barak A, de laatste dus van de reeks IN EUROPA.
Ook de laatste zin van het verhaal is er weer een om na te proeven: ‘Zeg tegen ze, Christian, zeg tegen ze als we landen op aarde dat er verder niets te weten valt.’ Een zin die doet denken aan het beroemde: ‘Waarover je niet kan spreken, daarover moet je zwijgen’ van Wittgenstein.
Gavotte
Behalve het titelverhaal bevat Ver weg in Europa nog vier andere vertellingen (en twee gedichten). Ook in die andere spelen het verlies van oude zekerheden en de cultuur van een agrarisch bergdorp een grote rol. Ze worden uitgehold door winstbejag van ondernemers van buiten en het wegtrekken van de bevolking. De tragiek wordt des te voelbaarder in de, veelal slecht aflopende liefdesgeschiedenissen die de structuur vormen van Bergers verhalen.
In het eerste, De accordeonist, gaat het om de boerenzoon Félix Berthier, die na de dood van zijn moeder, is achtergebleven met de koeien, zijn hond Mick (‘een clown zonder circus’) en zijn accordeon, die hij Caroline noemt. De grootste zorg van zijn moeder was tot aan haar dood hoe Felix aan de vrouw kon worden gebracht. Wat zou hij anders moeten na haar dood? De dorpelingen weten hoe hij in eenzaamheid op zijn accordeon een gavotte speelt voor de koeien, ‘wat van gavot komt, wat bergbewoner betekent, wat krop betekent, wat keel betekent, wat noodkreet betekent’. Maar als hij niet voor ze speelt zijn die dubbele betekenissen er ook in zijn opgekropte kwaadheid die hij afreageert op het vee en zijn hond. Het verhaal begint en eindigt met het verzoek van Philippe de kaasmaker om zijn bruiloft op te luisteren met zijn instrument. En ook hier de tragiek als de bruiloftsgasten zijn uitgedanst: ‘Kom, Caroline, kom, bromde Félix toen hij alleen op de deur af ging. Tijd om te gaan.’
Schreeuwen tegen de bergen
Het tweede verhaal Boris koopt paarden gaat opnieuw over een tragische liefde. Boris is een schapenboer die door het ongeluk wordt achtervolgd (de helft van zijn kudde wordt door de bliksem getroffen), maar zich vastklampt aan zijn verliefdheid op een blondine, de vrouw van een getrouwd stel dat op het platteland komt wonen. Hij overlaadt haar met cadeaus, maar als het erop aankomt voelt hij zich door haar diep vernederd. Op een open plek in het bos wacht hij vergeefs op haar komst: ‘In de loop van de laatste dagen van het jaar werd de open plek in het bosje steeds groter. Er was nu ruimte en licht rond elke boom. Hoe heviger hij leed onder de pijnen van zijn lichaam, des te zekerder wist hij dat het moment van haar komst naderde. Op de avond van de tweede januari ging hij het bosje binnen.’
In de nacht erna horen de buren Boris’ drie honden janken. De deur van zijn huis is op slot. Door het raam zien ze Boris liggen, terwijl de honden ‘woest het leven bejammerden dat was geëindigd.’
De tijd van de kosmonauten, het derde verhaal, bezorgt je kippenvel. Ook hier weer een liefde met tedere scènes tussen de oude herder Marius en de jonge Danielle. Tenslotte ook in dit verhaal het onvervulbare, vervat in het beklemmende beeld van Marius die eenzaam tegen de bergen schreeuwt. ‘Waarom zou een oude man op een dergelijke manier tegen de bergen praten?’, vraagt Danielle aan een vriend. ‘Danielle, zei Pasquale, heel langzaam pratend en ieder woord afwegend, het waren niet de bergen waar die oude man tegen stond te schreeuwen, het waren niet de bergen waar hij zich van top tot teen aan overleverde, het was aan jou dat hij dat deed.’ Een verhaal dat niet alleen gaat over een onbereikbaarheid in de liefde, maar ook over de afstand die er altijd zal zijn tussen iemand die opgegroeid is in de boerentraditie van het platteland en de stedeling.
Trilogie
De bundel Ver weg in Europa is het tweede deel van een trilogie met de titel De vrucht van de arbeid.
Alle drie de delen bevatten verhalen en gedichten over het verdwijnende boerenleven in een bergdorp in de Haut-Savoie in het oosten van Frankrijk. Sinds het begin van de jaren 70 van de vorige eeuw woonde de schrijver er zelf in het minuscule plaatsje Quincy. Hij hoorde er de verhalen van de boeren en gaf ze vorm in korte geschiedenissen waarin, naar Bergers eigen zeggen, de mensen zelf aan het woord zijn. Hij heeft daarbij diep in de zielen van de dorpelingen gekeken en hun woorden vervat in meesterlijke taal en beelden met een diepe gelaagdheid die ze tot een monument voor de uitstervende agrarische cultuur maken.
De drie delen van de trilogie verschenen voor het eerst in Nederlandse vertaling bij de Arbeiderspers, Het varken aarde in 1979, Ver weg in Europa in 1987 en Sering en vlag in 1991. Uitgeverij Schokland geeft ze dit jaar opnieuw uit in de reeks Kritische Klassieken. Het hiervoor besproken Ver weg in Europa kwam recent uit en Sering en vlag staat op stapel.
Het varken aarde verscheen al eerder dit jaar. In dit eerste deel zijn, naast de verhalen en gedichten, twee essayistische stukken van Berger opgenomen, waarin hij verklaart waarom de verhalen belangrijk zijn en een beschouwing geeft over de waarde van de (overgebleven) kleine boerendorpen, zoals die in Quincy.
Roddel
De verhalen die in een dergelijke kleine samenleving de ronde doen zijn, volgens Berger, een zelfportret van die gemeenschap. Ze zijn een dorpsroddel maar, anders dan je je bij een roddel voorstelt, zijn ze geen idealiseringen of lasterpraat. Ze getuigen eerder van de verbazing over wat er allemaal gebeuren kan. Daarom zijn ze altijd mysterieus, hoewel ze over alledaagse onderwerpen gaan. Berger formuleert het zo: ‘De functie van deze roddel – directe, dagelijkse mondelinge geschiedbeoefening in feite – is het hele dorp in staat te stellen zijn plaats te bepalen (…) Elk verhaal, en elk commentaar op het verhaal, dat bewijst dat het niet onopgemerkt is gebleven, draagt bij tot het portret en bevestigt het bestaan van het dorp.’ Waarna Berger zijn eigen rol in dit vertellen beschrijft: hij is een vreemdeling in het dorp en zal dat altijd blijven, maar zolang zijn belangen niet botsen met die van de buurman en als hij de betekenis van de roddels erkent, kan hij een bijdrage leveren aan het portret van het dorp. Dat beoogt John Berger te doen in zijn trilogie.
Het motief om over het boerenbestaan te schrijven legt hij uit in Historisch nawoord, het tweede essay in Het varken aarde. Wat hem boeit is de kracht om te overleven. Als geen ander begrijpen de boeren dat de mens vanaf het begin uit was op bevrediging van zijn primaire levensbehoeften. Het liefste willen ze daarnaar terug. Maar dat is geen paradijsdroom in de zin zoals wij die plegen te verstaan, waarin we zoveel mogelijk vrije tijd hebben en liefst zelfs helemaal niet meer hoeven te werken. In de droom van de boer wordt nog wel degelijk gewerkt: ‘het burgerlijke en het marxistische gelijkheidsideaal veronderstellen beide een wereld van weelde; ze eisen gelijke rechten voor allen ten aanzien van een hoorn des overvloeds (…) Het gelijkheidsideaal van de boeren – overlevenden van de strijd om het bestaan – onderkent een wereld van schaarste en belooft broederlijke onderlinge hulp bij het gevecht tegen die schaarste en een rechtvaardige verdeling van wat de arbeid oplevert.’ Het gaat Berger aan het hart dat deze cultuur door het kapitalisme, de economische vooruitgang en het consumentisme dreigt te worden vernietigd. In zijn verhalen in de drie bundels wil hij zich bezinnen op de betekenis en de consequentie van die dreigende historische eliminatie.
Hanenei
Het varken aarde telt meer gedichten dan het tweede deel en een groter aantal verhalen, die meestal ook korter zijn. Opvallend is dat ze tevens een ander karakter hebben. De eerste gaan meer over de omgang van de boeren met de dieren dan over hen zelf. Pas later in Het varken aarde staan de mensen centraal. Het meest indrukwekkend is dat het geval in de drie levens van Lucie Cabrol (dat later voor toneel werd bewerkt: zie https://vimeo.com/33841944).
Deze langste vertelling valt uiteen in drie delen.
Lucie is de enige dochter uit het boerengezin Cabrol, dat naast de ouders nog drie zonen telt. Lucie heeft een groeistoornis en vertoont eigenzinnig gedrag, maar ze is niettemin fysiek erg sterk. Het levert haar als kind al de bijnaam Cocadrille op (een cocadrille komt uit het ei van een haan dat op een mestvaalt is uitgebroed). De kenmerken van de cocadrille passen wonderwel bij Lucie’s gedrag (of beter: het gedrag dat haar wordt toegeschreven): ze trekt zich op de gekste plaatsen terug en kan mensen via haar blik doden. Veel inwoners zijn dan ook bang voor haar. Haar broers verstoten Lucie, en als het gerucht gaat dat ze steelt en brand sticht, neemt de burgemeester van het gehucht een maatregel. Hij plaatst haar uit huis en laat haar hoger in de bergen wonen in een wegwerkershuisje, niet meer dan een sobere berghut.
Daar begint haar tweede leven waarin ze zichzelf onderhoudt door te handelen in zelf geplukt bosfruit en sigaretten te smokkelen. Behalve de curé van het dorp komt er vrijwel niemand langs, behalve, min of meer bij toeval, de verteller van haar geschiedenis, Jean. Ze verleidt hem, maar hij vlucht benauwd weg als ze hem vraagt bij haar te komen wonen. Dertig jaar later ontmoet Jean haar weer. Hij heeft in Zuid-Argentinië een heel ander leven achter de rug. Lucie vraagt hem opnieuw met haar te trouwen, maar vóór hij op die vraag kan reageren (hij vraagt bedenktijd), vindt een postbode haar lijk. Ze is neergeslagen met een bijl.
Geblaf
In het derde leven van Lucie verschuift het perspectief naar de verteller Jean zelf, die zijn eigen leven overziet en de betekenis die Lucie daarin heeft gehad. En gehad zou kunnen hebben, als hij wel met haar getrouwd zou zijn. In dit verhaal vinden we een gedachte van Jean terug die naadloos zou hebben gepast in Historisch nawoord van de essayist Berger: ‘In de bergen ligt het verleden nooit achter je, het blijft in de buurt. Je komt in de schemering terug uit een bos, en ergens in een dorpje blaft een hond. Een eeuw geleden begon op diezelfde plek op hetzelfde tijdstip van de dag een hond die een man omlaag hoorde komen uit het bos te blaffen, en de tijdspanne tussen die eerste en de tweede keer is niet meer dan een interval in het geblaf.’
Als toerist komen we heel soms nog in zo’n dorp. ‘Alsof de tijd er heeft stilgestaan’, zeggen we dan. En we plaatsen het bij in onze verzameling museale herinneringen die we ook weer snel loslaten. Wie John Berger heeft gelezen, leert er met liefde en bewondering naar kijken als een rijkdom en kracht waarvan wij vervreemd zijn.
Wat een zegen dat Uitgeverij Schokland dit jaar de drie delen van De vrucht van hun arbeid opnieuw onder onze neus duwt.
Van de trilogie De vrucht van hun arbeid door John Berger verschenen tot nu toe: deel 1: Het varken aarde en deel 2: Ver weg in Europa. Deel 3: Sering en vlag verschijnt later dit jaar, ook bij Schokland.