Niemand had er enig idee van wat er aan de hand was verscheen in januari van dit jaar. Nu, in oktober, mag er gesteld worden dat dit poëziedebuut van Jeroen van Rooij (1979) op weinig aandacht in de pers heeft mogen rekenen. Dat is zonde, want Niemand had er enig idee van wat er aan de hand was heeft de kwaliteit om menig lezer een hele tijd bezig te houden.
Niemand had er enig idee van wat er aan de hand was is om meerdere redenen een bijzondere bundel. Allereerst hebben de gedichten iets ontzettend moderns, of zoals het op de achterkant van de bundel treffend wordt verwoord: ‘reeks gedichten waarin de indruk ontstaat dat iemand het internet door elkaar heeft geschud en vervolgens ondersteboven heeft gehouden boven een stapel papier.’ De typering is raak (en dat zijn echt niet alle flapteksten). Van Rooijs poëzie is fragmentarisch, alsof ze opgebouwd is uit allerlei waarnemingen, gebeurtenissen en feiten die in het moderne informatietijdperk ontzettend snel op ons afkomen. Het doet wat denken aan een uitspraak die de Amerikaanse dichter John Ashbery (1927) ooit deed: ‘I don’t find any direct statements in life. My poetry imitates or reproduces the way knowledge or awareness come to me, which is by fits and starts and by indirection. I don’t think poetry arranged in neat patterns would reflect that situation. My poetry is disjunct, but then so is life.’
Het indringende aan de eerste afdeling, ‘Niemand had er enig idee van’ geheten, is dat die niet alleen fragmentarisch is, maar tegelijkertijd ook hecht. De vaak relatief korte gedichten sluiten vaak op elkaar aan. Ook loopt er een intrigerend lijntje door deze afdeling, bijna als een soort running gag. Een aantal Wikipediaeske gedichten zijn gewijd aan standbeelden: ‘Een van de vroegste standbeelden / is dat in Sandunsky, Ohio, Verenigde Staten. // Het originele zinken standbeeld / werd in 1876 door / een vooraanstaand lokaal koppel / meneer en mevrouw Larson-Pleasant / uit Duitsland meegebracht.’
Standbeelden lijken niet het belangrijkste leitmotiv van ‘Niemand had er enig idee van’ te zijn, maar Henriette Lacks, die verschillende keren in de gedichten opduikt. Op Wikipedia vinden we het volgende over haar: ‘Henrietta Lacks 18 augustus 1920 – 4 oktober 1951) was een Afro-Amerikaanse vrouw die aan de basis lag van de HeLa-cellijn. Terwijl ze aan baarmoederhalskanker leed, werden zonder haar medeweten cellen van deze kanker in cultuur gebracht. Kort nadien zou ze aan deze kanker overlijden. De HeLa-cellijn wordt nog steeds wereldwijd gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek.’ Door de prominente aanwezigheid van Lacks beginnen in de gedichten thema’s en motieven als het lichaam, onderzoek plegen en documentatie op te vallen. Lacks duikt zelfs een keer op als Henrietta Lakes [sic], in het gedicht ‘De dag dat ik Henrietta Lakes genas’, alsof er sprake is van een alternatieve realiteit waarin ze wel genezen wordt.
Vanaf Lacks is het een kleine sprong naar het postmoderne idee van betekenisuitzaaiingen in literaire teksten. Het veelvuldig terugkeren van bepaalde thema’s en motieven, waardoor die elementen steeds verder aan kracht verliezen, alsof ze als het ware verdund zijn. In Van Rooijs bundel komen bepaalde thema’s steeds terug, maar op een manier die sluitende betekenis daaraan geven lastig maakt. Er ontstaat een wildgroei van aanknopingspunten voor interpretatie, en die aanknopingspunten spreken elkaar geregeld tegen. Een goed voorbeeld van die uitzaaiingen is het tweede deel van de bundel, u raadt het al, ‘Wat er aan de hand was’. Dit is een intrigerend lang gedicht dat opgebouwd is als een lijst van herinneringen, die steeds met ‘Ik herinner me’ beginnen.
Deze herinneringen blijken echter niet van één persoon afkomstig te zijn, maar van een koor van ‘ikken’. Er duiken bijvoorbeeld veel herinneringen aan popmuziek op, van Neil Young tot James Holden. Zouden die muziekliefhebbers dezelfde persoon zijn, en zo ja, wat zou dat voor de lezing van het gedicht betekenen? Maar er duikt ook de herinnering op van iemand die naar Fleet Foxes luisterde tijdens de eerste chemo. Zou die ‘ik’ een anachronistische Henriette Lacks zijn die in onze tijd naar een hedendaagse band luistert? In elk geval keren belangrijke thema’s uit de eerste helft van de bundel weer terug: het lichaam (‘Ik herinner me Ursula en mijn stijve lul‘), ziekte (‘Ik herinner me de Buck-affaire in 1990, het was de tijd dat ik me bezig hield met hiv en aids.‘) en documentatie (het overzicht aan herinneringen zelf). Het beste werkt het om ‘Wat er aan de hand was’ in één keer te lezen en het bombardement van informatie te ondergaan, inderdaad zoals dat in de moderne samenleving gebeurt. Het rare is dat we aan dat laatste gewend zijn geraakt, maar gelukkig herinnert het sterke Niemand had er enig idee van wat er aan de hand was eraan dat onze grip op de fragmentarische wereld om ons heen helemaal niet zo vanzelfsprekend is.