‘Elk portret dat met gevoel is geschilderd is een portret van de schilder, niet van de geportretteerde. De geportretteerde is louter toeval, de gelegenheid.’ Dat schrijft Oscar Wilde in Het portret van Dorian Gray, zijn geweldige roman over de woekerende verwoesting van ijdelheid. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor literaire portretten. Ook die zijn waarschijnlijk eerder een portret van de auteur dan van de geportretteerde. Deze gedachte dringt zich op bij lezing van Place Lamartine, de debuutroman van Jeroen Blokhuis.
De uitgangssituatie is voor Blokhuis eigenlijk niet eens zo slecht. De hoofdpersoon uit zijn roman is Vincent Van Gogh, een schilder wiens schilderijen tot de meest bekende ter wereld horen, en wiens getormenteerde leven waarschijnlijk net zo breed bekend is. Al was het maar via de uitgebreide correspondentie die hij naliet en waarvan de laatste uitgave ruim 2000 pagina’s beslaat! Of via het recente televisieprogramma, waarin Jeroen Krabbé de schilder achterna reist. Maar toch, kennen we Vincent van Gogh echt? De triviale Vincent? Weten we waaraan hij dacht als hij zat te eten, zijn voeten waste of in het café zat te praten?
Blokhuis meent van wel en brengt hem in Place Lamartine tot leven. Hij beschrijft een Vincent die net zo doordrenkt is met kleur en alcohol als het nog natte doek van een pas geschilderd schilderij met olie. Op het mateloze af; hij ziet de wereld altijd in kleur, bijvoorbeeld wanneer Vincent in Arles voor het eerst Joseph ontmoet, in een krap pak ‘dat op sleetse plekken glanzend geel wordt’. Of wanneer hij erop uitrekt om en plein air te gaan schilderen. ‘Geel, strogeel, witte huizen bedekt met rood gebakken kleipannen. Het is alsof het land meeleeft met mijn verlangen en mijn verwachtingen om hier een begin te maken, een bron te vinden – misschien in mijn eentje en misschien met vrienden.’
In concurrentie met Gauguin
Blokhuis’ Vincent van Gogh is een overdreven schilderachtige maar miskende schilder. Hij is naar Arles getrokken om daar een kunstenaarskolonie te stichten, maar voelt zich eenzaam en onbegrepen. Paul Gauguin komt even langs, maar is dan in alles het tegendeel van Van Gogh; succesvol bij de vrouwen en overtuigd van zijn schilderkunst en succes. Iets dat de verbitterde Vincent zich terdege realiseert: ’Maar ik zie ook dat in mijn hoofd steeds meer het besef resoneert dat het allemaal waardeloos is, veel te gehaast, gekke lijnen waar niemand iets in ziet, behalve ikzelf als ik dronken ben of uitgelaten. En dat weet ik zo zeker omdat Gauguin hier rondloopt en de norm zal zijn.’ Het is bij deze depressieve Van Gogh dat Blokhuis op zijn best is. Beter dan bij de passages over de schilderende Van Gogh, die wat overdreven simplistisch en kleurijk overkomen. Daar steken de passages over de teneergeslagen Van Gogh met kop en schouders boven uit. Dan komt Van Gogh het meest overtuigend tot leven: ‘Ik probeer aan doodgaan te denken met een glimlach en zonder de leegte van het gemaaide veld – wat gisteren nog hoog en welig was in het trillende augustuslicht is nu plat en stoppelig – en daarbij zie ik de maaier voor me die zijn zware werk doet met vrede en straks geen maaier meer is, maar een zaaier. Waarom verzet ik me dan zo tegen de dood, waarom schreeuw ik er zo bij?’
Portret
Alhoewel Van Gogh in Place Lamartine bij tijd en wijle goed tot leven komt, blijft de roman fictie. Blokhuis ziet dat niet anders, zo blijkt in een interview uit september 2015 (www.barbarus.org): ‘Het boek is een werk van de verbeelding, maar ik heb door de jaren heen veel over van Gogh gelezen, Arles bezocht en zijn schilderijen bekeken. Speciaal voor dit boek heb ik alle edities gelezen van l’Intransegeant, de krant die Van Gogh in Arles las. Vol politiek, reclames, en legendarische moordzaken. Dat hielp me te begrijpen aan welke triviale zaken Van Gogh misschien dacht’. Het is deze trivialiteit die Place Lamartine een vermakelijke roman maken. Maar het blijft te bezien of het ook een kennismaking is met de man die Vincent van Gogh misschien is geweest. Of dat het eerder een kijkje in de ziel van Blokhuis is. Wat waarschijnlijk dichter bij de waarheid is. Want net als Dorian Gray bij Oscar Wilde is Van Gogh voor Blokhuis louter toeval, en de gelegenheid om iets van zichzelf te laten zien. Om Blokhuis zelf te parafraseren, ‘een sloeber als jij en ik, die zich in alle teleurstellingen en schaamte staande hield met dromen en fantasie.’ Wat hij als debuterend romanschrijver bij vlagen overtuigend doet.
In het najaar van 2016 zal een Engelse versie van Place Lamartine verschijnen in een vertaling van Asja Novak.