De titel van het nieuwste boek van Jean-Pierre Geelen, van 2009-2015 tv-criticus van de Volkskrant, doet vermoeden dat hij ons met de balans van die zeven vette (en zo te lezen vooral magere) jaren wil leren zelf kritisch televisie te kijken. Door zijn ogen. Zijn ogen worden aan de ene kant getrokken door het beeld, maar aan de andere kant ergert hij zich er ook vaak aan. Eigenlijk zoals iedereen min of meer geniet van ‘pareltjes. Prachtige, ontroerende, humoristische, opwindende, informatieve en verdiepende programma’s’. En zich op z’n tijd ergert aan ‘middelmatige, platte of zelfs ronduit beschamende televisie’.
Tv kijken moet je leren
Het is volgens Geelen een misverstand dat iedereen tv kan kijken: het ‘is zoiets als kinderen krijgen en opvoeden: iedereen denkt het te kunnen, maar niemand heeft het ons ooit geleerd. Daar moet nodig iets aan gebeuren’.
Hij leert, als het onszelf al niet was opgevallen, te letten op ‘kruisbestuiving’: gasten die om beurten bij elkaar aanschuiven. Iets dat overigens in enigerlei vorm voor de hele mediawereld opgaat. Of op de lach van iemand: is deze echt of ‘gemaakt’. Ook in technische zin wil Geelen dat we verder kijken dan onze neus lang is: naar ‘de opzet, de cameravoering, de regiekeuze, de montage’.
Dat ís ook leerzaam en doet tevens denken aan de technische kant van films, hoewel de auteur zegt daar niet veel mee op te hebben, net zomin als met sport. Dat eerste is jammer, want je kunt je afvragen of de ‘kruisbestuiving’ die hier optreedt, tussen film en televisie, de film wel goed doet. Het antwoord op die vraag komen we niet te weten. Het tweede, de a-sportiviteit, heeft volgens Geelen ook een voordeel: ‘verwondering over de vastlegging die miljoenen kijkers zich laten welgevallen’.
Dit neemt allemaal niet weg, dat Geelen het geziene dat hij beschrijft, wanneer er aanleiding toe is, niet in een context plaatst die het thema of programma overstijgt. Zo zou het best leuk zijn geweest, als Geelen nog steeds recenseerde, om te weten wat hij van de discussie over Sesamstraat vindt, geplaatst in de context van het kijkgedrag van kinderen en de opkomst van minder traditionele kanalen.
Flauw
Schrijven over tv zweeft op die manier tussen prikkelende column en ‘klassieke’ recensie in – dat is zijn ideaal. Dit lukt niet altijd. Een conclusie over het weerbericht is een beetje flauw: ‘Het regende flink in het noorden, in Limburg daarentegen toonde het zonnetje zich van zijn beste kant. Alsof kijkers de hele dag op een andere planeet vertoefden’. Het is immers net als met de tv-kritiek zelf: de lezer van de recensie ziet zelden het besproken programma, maar leest er wel graag over. En de bewoner van Amsterdam weet graag wat voor weer het bij vrienden in Enschede is. En dan hebben we ’t helaas nog niet eens over soms al even flauwe woordgrappen als ‘obese is mij te vet’ en: ‘de gal van Galjaard’.
De wat negatief ingestelde, humoristische en ironische toon lijkt halverwege het boek wat positiever te worden. Dan gaat het (even) over ‘prachtige en indrukwekkende televisie’. Over de film De regels van Matthijs en de documentaire Het beste voor Kees. Al kan het ook hier niet zonder een sneer: onbegrijpelijk ‘dat de publieke omroep het genre met zoveel onachtzaamheid en soms ronduit dedain lijkt te behandelen’.
De troost van televisie
Waar het adagium van kunst-, muziek-, film- en andere critici is dat je meer van dergelijke uitingen leert te genieten door je erin te verdiepen en erover te lezen, lijkt het doel van Geelen te zijn minder van tv te genieten door beter en kritischer te (leren) kijken. Soms heeft hij gelijk, maar heel vaak ook niet.
Dan ben je toch liever, zoals hij het in het laatste hoofdstuk, ‘Uitgekeken’ omschrijft, een ‘vrij kijkende lezer’. Of een vrij lezende amateurkijker, die de knop omzet in plaats van zich gaat zitten ergeren. En dan een boek pakt. Bijvoorbeeld – al is er ondertussen veel veranderd, dat is duidelijk – De troost van televisie (1993) van Wim Koole. Want dat kan ook. Al zal Geelen het ten stelligste ontkennen.