In maart 2022 kwam het boekje Late liefde uit, een portret van Margaretha Schenkeveld, emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde. Schrijfster Jannetje Koelewijn leert haar in 1977 kennen als zij zelf als studente Nederlands aan de VU in Amsterdam begint en Schenkeveld daar hoogleraar is. Enkele anekdotes laten zien hoe zij tegen deze geleerde vrouw opkijkt en waardoor zij haar 42 jaar later nog altijd niet durft te benaderen, in dit geval voor een interview over de teloorgang van de universitaire studie Nederlands. Een jaar later komt het toch tot gesprekken: Koelewijn wordt door Schenkeveld bij haar thuis uitgenodigd. Vanaf dat moment zijn die bezoekjes de kapstok waaraan dit geschreven portret in korte hoofdstukjes is opgehangen. Er volgt steeds weer een nieuw element, een nieuwe anekdote, een nieuwe fase. Koelewijn voegt eigen ervaringen en bespiegelingen toe en dit alles levert een gevarieerd, prettig leesbaar en interessant verhaal op.
Margaretha Schenkeveld is geboren in 1928 in Alkmaar. Ze is een meisje dat al van jongs af aan van geschiedenis en lezen houdt en dat al vanaf de zesde klas, nu groep acht, weet dat ze Nederlands wil gaan studeren. In 1940 gaat ze naar het stedelijk gymnasium, waar ze vanaf de tweede klas Grieks krijgt van Arie Hoekstra, een getrouwde man van 29 jaar oud. Margaretha mag hem graag, wordt verliefd, houdt van hem. Vierendertig jaar later bekennen ze elkaar de liefde, ze trouwen in 1976 en tot Aries overlijden in 1987 zijn ze gelukkig samen. Rondom deze liefde, de toenadering en het samenzijn zijn geen wilde intriges of smachtende jaren beschreven. Het is zoals het is: Margaretha is tot haar 47e alleen geweest en heeft het al die jaren druk met haar studie, haar werk en met de zorg voor haar ouders.
Voorbije tijd
Titel en achterflap van het boekje doen vermoeden dat het vooral over de bijzondere liefde(sgeschiedenis) van Schenkeveld en haar Arie Hoekstra gaat. In werkelijkheid is het ook en misschien meer nog een beschrijving van erudiete oude mensen en van dingen die voorbijgaan, onder andere aan de faculteit der letteren en bij de studie Nederlands. Er wordt een beeld geschetst van Schenkevelds achtergrond en omgeving in de vorige eeuw, van het onderwijs en van schuivende panelen in het land van de literatuur. Daarmee is Late liefde niet alleen een droevigstemmend feest der herkenning voor neerlandici opgeleid in de vorige eeuw, maar houdt het hen ook een spiegel voor. Een spiegel niet alleen van ‘neregeb’, begeren naar de goede oude tijd, maar ook één die helpt relativeren en wellicht helpt bij het vooruitkijken.
Margaretha Schenkeveld is 92 als ze de gesprekken met Koelewijn voert. Ze heeft een rijk leven achter de rug. Als wetenschapper heeft ze bijna alles bereikt wat er te bereiken valt: ze is gepromoveerd, is jarenlang hoogleraar geweest en is geridderd in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In haar privéleven is ze nog ruim tien jaar samen geweest met de liefde van haar leven. Wat opvalt is haar milde nuchterheid in het omzien. Dat ouders een stokje staken voor ‘gemengde huwelijken’ vond en vindt ze nog altijd heel normaal.
Treurig verhaal
Schenkeveld studeert onder andere af op de 19e eeuwse schrijver Willem de Clercq. Zij houdt erg van het werk van de dichter Leopold, haar Arie hield vooral van Boutens’ gedichten. Deze schrijvers zijn net als Bosboom-Toussaint, Nijhoff, Gorter en de Tachtigers allemaal onder het stof van de tijd verdwenen. En dat is niet het enige wat drastisch veranderd is. Nadat in 1968 de Mammoetwet is ingevoerd en er een vwo-opleiding ontstaat zónder klassieke talen, is een diploma in die talen geen voorwaarde meer voor het volgen van de studie Nederlandse Taal- en Letterkunde. Dat legt de studie geen windeieren. Honderden studenten per jaar beginnen aan diverse universiteiten in het land aan de studie Nederlands. Er is zelfs een plaatsingslijst. Studeren aan de universiteit wordt later ook toegankelijk gemaakt voor ‘stapelaars’ wat het startniveau van de startende studenten vaak verlaagt.
De laatste decennia is de studie Nederlands versnipperd en uitgekleed waardoor er inmiddels nog maar weinig eerstejaars studenten zijn. De ene na de andere faculteit sluit, leerstoelen verdwijnen. Als het gaat om veranderingen in het Nederlandse onderwijs, valt wederom Schenkevelds mildheid op. Velen klagen steen en been over de invoering van de Mammoetwet, zij pleitte als lid van de Academische Raad vóór het toelaten van vwo’ers zonder Grieks en Latijn. ‘Doe dat nou maar […] want het is toch niet tegen te houden.’ Koelewijn noteert, vraagt soms door, oordeelt niet expliciet, maar God hoort haar brommen. Over het verdwijnen van de leerstoelen schrijft ze: ‘[Schenkeveld] zuchtte. “Het is zo’n treurig verhaal.”‘
Schenkeveld is een vrouw die trots zijn op zichzelf ‘aanmatigend’ vindt. Maar het eerste wat ze aan Koelewijn vraagt, is of zij niet trots is op haar opleiding? Waarom noemt zij zichzelf geen neerlandica, maar journalist? Literatuur heeft tegenwoordig geen aanzien meer, daar zijn de beide neerlandici het over eens. Het zij zo. De lezer zal onwillekeurig denken aan rode vlaggen die al gehesen zijn voor de schoolvakken en universitaire studies Frans en Duits. (Universitair) docenten en studenten van deze vakken kunnen hun borst natmaken.
De schrijver is dood
Interessant is het dat Schenkeveld in sommige kwesties afstandelijk blijft. Koelewijn vraagt zich dan af ‘hoe eerlijk ze tegenover zichzelf was.’ Wat lees je als je troost zoekt? vraagt Koelewijn haar bijvoorbeeld. Schenkeveld declameert dan Leopolds beroemde ‘peppelgedicht’ waarin hij treurt over een onbereikbare geliefde: ‘mijn lief, mijn lief, o waar gebleven’. Zij heeft tientallen jaren moeten wachten op de vervulling van haar liefde, maar een verband tussen de keuze voor dit troostgedicht en haar lange wachten wordt door haar zelf niet benoemd.
Zij wil ook niets weten van een verband tussen leven en werk. ‘[…] de persoon van de schrijver doet er niet toe.’ Het Heilige Adagium van de literatuurbeschouwers van de vorige eeuw is: ‘de schrijver is dood’. Het is daarbij onwetenschappelijk om werk van een schrijver te verklaren vanuit biografische gegevens. Dat zien we terugkomen als Koelewijn met Schenkeveld over haar lezing over poëzie van drie Nederlandse schrijfsters, Betje Wolff, Henriëtte Roland Holst en Ida Gerhardt, spreekt. De lezing gaat over werk waarin deze sterke, zelfstandige vrouwen zichzelf onderzoeken. Wolff spot met de eisen die aan een echtgenote en (huis)vrouw worden gesteld, HR Holst bevraagt haar eigen kinderloze leven, bij Gerhardt speelt een geknechte jeugd een rol. Schenkeveld wil het nadrukkelijk niet hebben over de rol van haar eigen jeugd. En speculeren over de onderlinge relatie tussen Wolff en Deken is ook een niet te betreden gebied.
Interpretatieruimte
Heel lang heeft Schenkeveld geen relatie gehad. Er waren enkele geïnteresseerde mannen, die hun belangstelling soms op een ongepaste manier uitten, maar die waren kansloos. Ergens in de jaren vijftig krijgt ze een spontane, ongeplande en eigenlijk ongewenste kus van Arie, als hij haar naar het station brengt na een bezoek aan hem en zijn vrouw. In het hoofdstukje hierna verhaalt Koelewijn van een eigen ervaring. Een vader van een vriendinnetje van haar komt dichtbij. Ze beschrijft dit voorval niet om een overeenkomst in grensoverschrijdend gedrag aan te geven, maar om aan te stippen dat het een gevoel van macht kan geven als iemand je leuk vindt. Maar ze bespreekt dit niet met Schenkeveld en laat daarmee interpretatieruimte aan de lezer.
Koelewijn vraagt soms door, interpreteert meer of minder tussen de regels door, suggereert zo nu en dan. Late liefde is daardoor een mooi portret geworden van een ruimdenkende vrouw. Liefde voor de lang onbereikbare geliefde, voor letterkunde en voor de persoonlijke omgeving krijgen aandacht.