Door Hella Kuipers
Twee vaders en twee zonen. Een naamloze ik-verteller met zijn zoontje Ruben, diens vriendje Deedee en zijn uit Joegoslavië gevluchte vader Ivan, die nu als een soort Houdini werkzaam is in het Amsterdamse nachtleven. Zie hier de hoofdpersonen uit De laatste ontsnapping van Jan van Mersbergen.
Deedee kent zijn vader niet maar wil weten wie hij is. Door niet te eten weet hij zijn moeder diens naam te ontfutselen. Zodra hij heeft uitgevogeld hoe hij zijn moeders mobieltje moet ontgrendelen, en ziet dat de naam van zijn vader er nog steeds instaat, belt hij Ivan op. Bij de karateles van de jongens ontmoeten beide vaders elkaar voor het eerst, en een nachtlevenvriendschap ontwikkelt zich tussen hen.
Terwijl het verhaalheden gaat over een tripje van het viertal naar Zuid-Frankrijk, is het boek voor een groot deel een kaleidoscopische terugblik op de kroegbelevenissen en de wording van Ivan als vader.
Even mondjesmaat als de ik-figuur de informatie over Ivans vlucht opvangt, krijgt de lezer die toebedeeld. Veel jenever, vrouwen, kroegbazen, alles even schimmig en flarderig. De ik-figuur heeft ook nog een vrouw en een dochtertje, maar laat zich aan hen niets gelegen liggen.
Pas als het verleden het heden heeft ingehaald (op ongeveer tweederde van het boek), en het heden het heden blijft – de laatste ontsnapping uit de titel – krijgt het verhaal met terugwerkende kracht een emotionele impact, vallen zaken op hun plek, en blijkt het verhaal deels zeer indrukwekkend. De geschiedenis van Ivan en zijn broertje, hoe die zijn vaderschap beïnvloedt, en hoe dat vaderschap zijn hele leven beïnvloedt – ontroerend en prachtig.
Verschillende motieven spelen door het verhaal heen. Zo komt Johan, de barman van café de Johan, op een keer met een citaat op een briefje: ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog.’
Het vervolg van deze bijbeltekst (1 Korintiërs 13) staat er niet bij, maar dat geeft wel heel mooi weer waar het verhaal van Ivan en zijn nieuwgevonden zoon eigenlijk over gaat: Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. Ook voor de andere vader en zijn zoon Ruben geldt dat. Die realiseert zich steeds meer dat hij in al die jaren dat hij op kantoor zat, zich nooit voor zijn kinderen geïnteresseerd heeft. Ivan houdt hem een spiegel voor.
Een ander motief is dat van Sandokan, de tv-serie. Ivan en zijn broertje speelden hem vroeger na, en zijn broertje was altijd de sterkere vechtjas die iedereen versloeg.
Op het laatst vergelijkt Ivan zijn broertje met een Mexicaanse sprinkhaanmuis, een agressieve muizensoort die zelfs voor zwaar giftige duizenpoten niet bang is. Hoe en wanneer Ivan de gewoonten en geluiden van zo’n verweg beestje heeft leren kennen, wordt niet verklaard. Niets in zijn karakter of voorgeschiedenis maakt dat aannemelijk. Het voelt als een auteursintrusie, niet organisch.
Over de verhaallocatie van de kroegen rondom de Zeedijk zegt Van Mersbergen in VPRO-boeken: ‘Het boek gaat heel erg over verbondenheid en over weglopen voor verbondenheid, en om samenhang, en om vluchten, en dat is iets wat in een buurt als dit [sic] heel erg samenkomt. Je voelt je ’s nachts heel snel verbonden met mensen, en de volgende ochtend is alles weer verdwenen. Dus eigenlijk betekent het echt heel weinig, en ik heb wel een tijd gehad dat ik dat wel opzocht …’
In een interview met Van Mersbergen in Volkskrant Magazine staat over dit boek: ‘Het voelde anders deze keer. Na een lastminutewissel van perspectief was hij er ineens niet meer zeker van.’
Nu wordt het verhaal op twee manieren gefilterd: door het brein van de schimmig blijvende ik-figuur, en ook nog doordat het zich niet in het heden afspeelt, maar in fragmentarische flashbacks. Qua vorm werkt dat wel: alles wat in het verleden gebeurde, zingt mee in het heden. Voor de identificatie werkt het minder goed, de vorm is continu aanwezig, de lezer moet zich steeds opnieuw oriënteren: waar ben ik, ten opzichte van het heden?
In VPRO-boeken zegt Van Mersbergen over het perspectief: ’Ivan vertelde het eerst allemaal zelf, in één perspectief, in de ik-vorm, en dat klopte niet, dus ik had iemand nodig om wat afstand te nemen, dat je die spiegel krijgt. Dat is voor het maken van het boek een heel belangrijke keus geweest. Ook omdat diegene die het vertelt, daar kunnen veel mensen zich mee identificeren, en met een ex-Joegoslaaf die gevlucht is voor de dienstplicht, daar weet niemand iets van, daar kijkt iedereen een beetje tegenop, da’s net zoiets als een acteur in een film ofzo, of misschien een schrijver ook wel.’
Is dat niet boeiend? Dat een schrijver een vertelpersonage kiest dat verdacht veel op hemzelf lijkt, omdat hij het de lezer niet toevertrouwt zich te identificeren met een gevluchte Joegoslaaf? Is hij het dan uiteindelijk niet zelf, die die confrontatie niet aandurft?