Jan Siebelink heeft het gedaan, evenals Ferdinand Bordewijk en Theo Thijssen: schrijven over onderwijs. Daarmee hebben ze talloze lezers weten te boeien, niet alleen omdat iedereen die leest onderwijs genoten heeft en er sprake kan zijn van enige herkenning, maar ook omdat hun boeken natuurlijk prachtig geschreven klassiekers zijn. Het debuut van Jack de Boer (1966), De gelukkigste klas, is wat de titel betreft gemakkelijk te herleiden naar een superlatief van het zeer bekende boek van Theo Thijssen. De Boer is al meer dan vijfentwintig jaar werkzaam in het (speciaal) basisonderwijs in Amsterdam en Franeker. Hij volgde de vierjarige vakopleiding in de richting essay aan de schrijversvakschool. Het is zeker zo dat de essaybundel zoals de ondertitel zegt Een schooljaar uit het leven van een onderwijzer beschrijft, maar het boek raakt aan veel meer thema’s dan alleen het onderwijs.
De Boer vergelijkt een schooljaar of eigenlijk zelfs de gehele periode van de basisschool met een ‘overzet’, alsof je met een veerboot van de ene naar de andere kant van het water wordt gebracht. De meester en ik-figuur in De gelukkigste klas is bijna twee meter lang en hij neemt zijn taak als meester van groep 8 op De School zeer serieus. Het voelt voor hem soms alsof hij zijn leerlingen hoogstpersoonlijk en zelfs zonder boot door het water naar de overkant moet leiden. Gelukkig kan hij door zijn lengte het hoofd boven water houden, maar de last valt hem de ene keer zwaarder dan de andere: ‘Wanneer eindelijk de zomervakantie aanbreekt […] denk ik dat wat ik gedaan heb de moeite waard is geweest. In die eerste dagen van de zomervakantie waan ik mij heilig, de eerste dag van het nieuwe schooljaar roep ik alle schutspatronen aan.’ Ieder schooljaar opnieuw heeft hij aan het begin de neiging om te vluchten.
Kindmaterie
Het boek beschrijft een schooljaar, vanaf het eerste moment na de zomervakantie wanneer de nieuwe klas voor het eerst in zijn lokaal gaan zitten. Vijftien kinderen zijn hem dit schooljaar in groep 8 toevertrouwd en wanneer hij vluchtig de klas rondkijkt, kijkt de ‘kindmaterie’ terug. Kinderherrie vindt hij doorgaans ‘onuitstaanbaar’ en tegelijkertijd is ‘stilte in de kinderwereld uniek of verdacht’. Het speciaal onderwijs herbergt bepaald geen gemakkelijke leerlingen – ‘onze leerlingen ontbreekt het aan zelfverzekerdheid en doorzettingsvermogen’ – en de meester maakt zijn werk niet mooier dan het is: ‘Hij is het type waar ik au fond geen vat op heb. Hij maakt me onzeker, hij gehoorzaamt wanneer het hem uitkomt, hij is mijn nachtmerriestichter. […] Wat ik ook doe of laat, de contramine is a priori.’ Toch oogst hij respect bij zijn leerlingen en krijgt hij hen vrijwel altijd zover, ondanks of dankzij zijn bezielende leiding (hij is wel zo eerlijk om daar zelf ook regelmatig over te twijfelen), dat de leerlingen uiteindelijk doen wat ze moeten doen.
Vleugelstompjes
De Boer beschrijft losjes het voorbijglijdende schooljaar. Parallel aan de gebeurtenissen die horen bij de regelmaat van lessen, oudergesprekken, huisbezoeken en vieringen worden er ook glimpen duidelijk van het privéleven van de meester en van de zaken die hem na aan het hart liggen. Hij toont zich bijvoorbeeld schatplichtig aan zijn eigen oude meester die altijd een voorbeeld voor hem is geweest. Daarnaast wordt de lezer bijna ongemerkt meegenomen naar de universums van schrijvers, denkers en kunstenaars waar De Boer zich door beïnvloed voelt. Voor zijn leerlingen zijn de uitweidingen zonder twijfel te hoog gegrepen, maar al lezend is het heerlijk om door de meester meegenomen te worden naar verre einders waar mooie vergezichten zijn. Zo is de schooldag voorbij voor je het weet. De alledaagse schoolproblematiek biedt echter ook voldoende interessante verhalen. Zo vormt het verhaal over leerling Nadia (ADHD, opstandig, ‘reactieve hechtingsstoornis’) die zich ontpopt tot een ware diplomaat in de klas een schitterend lichtpuntje in de periode voorafgaand aan de kerstvakantie. Niet minder mooi is het voornemen van de meester om in ‘de prille lichtheid van deze eerste dagen van het nieuwe jaar’ te zoeken naar ‘vleugelstompjes’, omdat hij in iedere leerling een engel wil zien.
POP
Tussen de regels door is er ook op humoristische wijze wat kritiek verpakt op bijvoorbeeld de prestatiemaatschappij en op de hooggespannen verwachtingen die ouders soms van hun kinderen hebben. Er is een vrij lang hoofdstuk gewijd aan het POP-gesprek (Persoonlijk OntwikkelingsPlan) dat de directeur van De School en de meester jaarlijks dienen te voeren, maar waar de meester de zin niet zo van inziet. Het grappige is dat het gesprek via allerlei omwegen uiteindelijk toch niet wordt gevoerd; het hoofdstuk wordt afgerond met de conclusie dat ‘de liefde het belangrijkst is. De liefde voor de kinderen. Zonder liefde is het niks.’
Liefde voor de leerlingen
Vanwege die liefde doet De gelukkigste klas daarom ook denken aan de bejubelde documentaire Être et avoir, waarin een meester op een Frans dorpsschooltje in de Auvergne liefdevol maar ook met een doel voor ogen het beste uit zijn leerlingen probeert te halen. In het boek van De Boer spat de liefde voor de leerlingen van de bladzijden en het is ook nog eens prachtig geschreven, zonder dat de soms kille en harde realiteit van het leven uit het oog verloren wordt. De meanderende zinnen en fraaie beeldspraak doen de lezer regelmatig wegdromen als leerlingen in een klas tijdens een mooi verhaal. De toespraak waar de meester aan het einde van het jaar aan werkt is voor zijn leerlingen te lang en te moeilijk en dat weet hij ook: hij gaat er nog aan schaven. De lezer heeft er echter al wel van kunnen genieten. De gelukkigste klas zal evenals de genoemde klassiekers zeker veel lezers weten te boeien.