Voor de poëzie van L. Th. Lehmann (1920-2012) moet kennelijk telkens opnieuw reclame worden gemaakt. Zo hij al aanspraak kan maken op enige reputatie, dan geldt die niet een gedicht of regel of een boek, maar een in de letteren befaamd geworden ‘elfde gebod’: Gij zult niet bloemlezen! Aan het eind van het jaar 2021 verschenen twee boeken die leven en werk van Lehmann onder de aandacht brengen. Ten eerste de bloemlezing (!) uit zijn poëzie, samengesteld door Robbert-Jan Henkes, onder de sardonisch-toepasselijke titel Gij zult niet bloemlezen (!!). Ten tweede een biografie, geschreven door Jaap van der Bent, die alleen al door de prachtige gedaante veel indruk maakt. Het boek is solide uitgevoerd, ligt stevig in de hand, is fraai vormgegeven en prijkt met meer dan honderd illustraties, waaronder een aantal in kleur.
Zodra je begint te lezen besef je meteen hoe weinig je eigenlijk weet over Lehmann. Oké, hij was veelzijdig: danser, dichter, schrijver, vertaler, jurist, gepromoveerd archeoloog. Oké, hij had een hang naar het lichtvoetige, surrealistische, originele, vernieuwende – maar toch: wat weet je dan eigenlijk over iemand? Je komt bijvoorbeeld te weten dat Louis Lehmann als kind Loukie werd genoemd, dat hij geen broertjes of zusjes had en dat hij een zeer innige band had met zijn moeder, of liever: zijn moeder met hem. Zo hield zij hem thuis toen het tijd werd voor de kleuterschool. Zij bracht in die jaren Loukie zelf wel het nodige bij.
De jonge dichter
Het ontvankelijke kind leerde vervolgens op de lagere school vriendjes kennen, en ontwikkelde zich voor het overige aanvankelijk ‘normaal’ – halverwege de jaren dertig dient zich een interesse aan voor jazz, een muziekvorm die toen in Nederland nog als origineel en avantgardistisch gold. Op de middelbare school begint hij als 17-jarige met het schrijven van gedichten die via een schoolvriend onder ogen komen van Adriaan van der Veen. Van der Veen was secretaris van Jan Greshoff, die vanuit Brussel de redactie bestierde van het tijdschrift Groot-Nederland. Een en ander leidde voor Lehmann tot een komeetachtige entree in de Nederlandse literatuur op zeer aanvallige leeftijd, wat hem de bijnaam ‘Rimbaud in de polder’ opleverde, evenals de kwalificatie ‘wonderkind’. Schijnbaar immer geneigd tot relativeren was Lehmanns eigen commentaar jaren later hierop laconiek: ‘Zeventien jaar is een heel gewone leeftijd om verzen te schrijven. Als je de literatuurgeschiedenis doorkijkt dan zijn er niet anders dan wonderkinderen geweest.’
Lehmann ontwikkelde een enorme poëtische productie die voor de oorlog vooral geplaatst werd in het toen nieuwe literaire jongerentijdschrift Werk. In januari 1940 debuteerde Lehmann – 19 jaar oud – door een misverstand met twee bundels in één maand: Subjectieve reportage als deel van de serie ‘De vrije bladen’ en de bundel Dag- en nachtlawaai, bij uitgeverij Stols in Den Haag. Menno ter Braak was niet zuinig in zijn recensie in de krant: hij vond dat Lehmanns poëzie ‘verbijstert door originaliteit en veelvoudigheid’. Ondertussen was Louis Lehmann – mede door zijn interesse voor het surrealisme – in contact gekomen met de jonge cineast Emiel van Moerkerken en de dichter Chris van Geel. En zo ontrolt zich een bestaan.
Verhuizen in oorlogstijd
Gek genoeg is de aandacht in deze biografie voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en het bombardement op Rotterdam relatief gering: wel verhuist Lehmann met zijn moeder naar Arnhem, en vandaar naar Utrecht, Amsterdam, Leiden; hij leert meer mensen kennen, vergroot daardoor zijn artistieke netwerk, vriendinnetjes dienen zich aan. In Leiden is ook voor het eerst sprake van werk. Waar hij daarvoor van leefde blijft onduidelijk. In de loop van 1942 worden de gevolgen van de oorlog voor Lehmann voelbaar. Hij moet zich melden als SS-vrijwilliger, er wordt hem gevraagd lid te worden van de Kultuurkamer, Joodse vriendinnen krijgen het steeds moeilijker (en overleven ten slotte de oorlog ook niet). In schril contrast daarmee is het leven dat Lehmann kennelijk tamelijk onbekommerd wist te leiden. Coördinatiepunten blijven poëzie, uitstapjes, contacten met vriendinnen en vrienden; Jaap van der Bent doet het allemaal degelijk uit de doeken. Lehmann rolt erdoor, schijnbaar door een ‘gebrek aan ernst’. Simpel voorbeeld: de oproep van de Wehrmacht maakt Lehmann wel bezorgd, maar ten slotte reageert hij er helemaal niet op – en hoort ook niets meer. Lehmann verkent de mogelijkheden van het prozaschrijven, wordt in Leiden bewonderd door jonge fanatieke poëzielezers en levert talrijke bijdragen aan het unieke tijdschrift-in-één-exemplaar ‘De schone zakdoek’; voor het contact met de makers reist Lehmann af en toe naar Utrecht. Maar in de loop van 1944 duikt hij onder om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz. Hij leed honger en verveelde zich – maar overleefde alles ongedeerd.
Lehmann is vierentwintig als de oorlog is afgelopen. Hij mag dan jong zijn gedebuteerd, voor het overige lijkt hij overal in zijn leven tamelijk laat aan te zijn begonnen. Na de oorlog gaat hij rechten studeren en leeft zich uit in Leiden. Hij maakt muziek, verkeert met vrienden en vriendinnen en is – zoals hij in 1964 liet optekenen – ‘bezig om niet meer te schrijven’. Wel publiceerde hij besprekingen; maar Lehmanns Verzamelde gedichten [sic] kwamen in 1947 uit zonder zijn bemoeienis, ‘omdat hij daar geen zin in had’. Lehmann was de dertig al ruimschoots gepasseerd toen hij in het voorjaar van 1952 zijn studie afrondde en mr. in de rechten werd.
Eerste roman en werkloos leven
Hij verwerkte zijn ervaringen als student in de roman Tussen Medemblik en Hippolytushoef (1963). Opmerkelijk is overigens dat hij – als afgestudeerd jurist, in het begin van de in Nederland zo brave en burgerlijke jaren ’50 – er niet in slaagde werk te vinden. Hij probeerde het wel, maar het mislukte telkens. Hij hield zich in leven met schamele en tijdelijke baantjes; voordeel voor Lehmann was dat hij zijn leven lang van weinig kon rondkomen. Voor het overige besteedde hij zijn tijd aan contact met (literaire) vrienden, een verblijf van een paar maanden in Parijs en aan het schrijven van tientallen bijdragen, jarenlang, voor het tijdschrift Litterair paspoort, soms zeer lange stukken, origineel en degelijk en voornamelijk voor het geld. De bundel gedichten en de roman die hij publiceerde leverden niets op. Bovendien was Lehmann begonnen aan een nieuwe studie: klassieke talen ditmaal, met het oog op inbedding van zijn archeologische belangstelling. Daaraan kon hij meer toegeven na het behalen van zijn kandidaatsexamen in 1957. Archeologie studeren betekende vanaf dat moment ook soms graven, ‘het echte werk’, aldus Lehmann. Opmerkelijk genoeg inspireerde het hem ook weer tot het maken van poëzie.
Hij studeerde, reisde, had af en toe een vriendin, woonde in een klein en oncomfortabel kamertje op de hoek van de Herengracht en de Amstel. Kortom voor een man van tegen de veertig hield hij het echte leven wel enigszins op afstand. Zonder ernst of diepgang was het overigens niet. In 1959 ging Lehmann in psychoanalyse, welke behandeling meer dan tien jaar zou duren – zonder veel effect, aldus de cliënt zelf achteraf. Een uitvloeisel daarvan was dat, als Lehmann niet meer wist wat hij zeggen moest, hij overstapte op het gebruik van niet bestaande woorden. Dit inspireerde hem vervolgens weer tot een lang verhaal dat jaren later, t.g.v. Lehmanns negentigste verjaardag werd gepubliceerd. Contacten met verschillende Engelse vriendinnen leidden in één geval bijna tot een huwelijk – maar op het laatste moment ging het niet door. In 1960 ontmoette Louis Lehmann Alida Beekhuis die ruim vijftig jaar zijn levensgezellin zou blijven, zij het met wisselende intensiteit en een zekere mate van afstand: wat hen vooral bond was nieuwsgierigheid naar heel verschillende dingen. In een ruime maar armelijke en primitieve etage aan een Amsterdamse gracht beleefden zij een onstuimige en romantische tijd.
Muziek en Live performance
Aanvankelijk was Geert van Oorschot zijn uitgever, maar in die tijd brak Lehmann brak met hem en werden zijn nieuwe dichtbundels uitgegeven bij De Bezige Bij. Daar ontmoette hij veel vrienden en bekenden en deed er ook enig vertaalwerk op. Poëzie intussen, werd in samenspraak met andere dichters, uit binnen en buitenland, meer en meer vermengd met muziek (vooral jazz) en optredens: live performance, waarvan de beroemdste manifestatie een poëzieavond in Carré was. Lehmann was toen overigens de enige die zijn optreden zelf voorzag van een muzikale noot (mondharmonica). Wat niet wegneemt dat de maatschappelijke loopbaan van Lehmann maar niet van de grond wilde komen. Hij weet dat meer en meer aan ‘de poëzie’, en nam er dan ook afstand van. Af en toe publiceerde hij nog een los gedicht in een tijdschrift maar er verschijnen geen bundels meer en een interview over poëzie loopt uit op een mislukking. Tegelijkertijd probeert Lehmann – begin 1962 eindelijk afgestudeerd als archeoloog – binnen dit vakgebied werk te vinden in de vorm van losse betrekkingen bij projecten in onder andere Engeland en de V.S. Voor het overige lijkt Lehmann vooral een afzijdige passant te zijn. Tegelijkertijd blijft hij open staan voor- en genieten van actuele ontwikkelingen op cultureel en artistiek gebied. Met dichten is hij gestopt, dansen doet hij des te meer; niet professioneel, wel met grote ernst en toewijding en tot op hoge leeftijd.
Dat Lehmann er niet in slaagt ‘echt’ werk te vinden frustreert hem meer en meer, wat hem wrokkig maakt en afstand doet nemen van vrienden en bekenden die wat dat betreft meer succes hebben. De poëzie heeft hij kennelijk blijvend vaarwel gezegd; wel helpt hij buitenlandse vrienden bij een optreden voor Poetry International in Rotterdam, maar zelf richt hij zich vrijwel uitsluitend op de archeologie. Daarbij blijkt steeds nadrukkelijker zijn interesse voor en deskundigheid ten aanzien van scheepsarcheologie. Het mondt uit in enkele serieuze publicaties en een tijdelijk baantje. Dat laatste krijgt na afloop een verrassend vervolg, in de vorm van een heuse werkloosheidsuitkering. Per 1 december 1978 ontvangt Louis Lehmann voor het eerst van zijn leven een geregeld inkomen, dat in vergelijking met wat hij gewend was niet eens zo slecht was.
Lehman op de radio
De uitgave in 1981 van een bloemlezing uit het befaamde tijdschrift-in-één-exemplaar De schone zakdoek, die ondanks het beruchte elfde gebod toch poëzie van Lehmann bevatte, betekende voor het eerst in vele jaren een mogelijk nieuw momentum voor de dichter Lehmann. Maar tot zijn opluchting werd daar betrekkelijk weinig aandacht aan besteed. Wel manifesteerde Lehmann zich onder begeleiding en aanmoediging van VPRO-radiomaker Wim Noordhoek meer en meer als liefhebber van alle mogelijke soorten van muziek. Deze samenwerking zou meer dan dertig jaar duren, allerlei stijlen en invloeden kwamen voorbij, evenals Lehmanns eigen composities. Intussen ontwikkelde zich ook zijn archeologische specialisme ten aanzien van de Griekse galeischepen, wat uitmondde in twee publicaties die serieus besproken werden.
Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon: Lehmann raakte in de loop van de jaren tachtig opnieuw betrokken bij de poëzie, zij het niet die van zijn generatiegenoten maar meer in de punkscene. Uitgerekend in kringen van krakers bij hem in de buurt treedt hij weer eens op. Hij komt in contact met Diana Ozon, met wie hij bevriend raakt, en publiceert in een lokaal blaadje weer eens een gedicht, zonder dat het iemand opvalt overigens. En dat was eigenlijk maar goed ook, want wie hem dichter noemde kreeg het namelijk fors met hem aan de stok, zoals Anton de Goede bemerkte na publicatie van een artikeltje in de VPRO Gids waarin hij Lehmann weer eens typeerde als (voormalig) poëtisch wonderkind. Lehmann bleef het dichterschap beschouwen als iets dat anderen kennelijk steeds heel belangrijk vonden; zelf meende hij dat zijn poëzie hem in zijn maatschappelijke loopbaan alleen maar last had bezorgd.
Levensgezellin Alida Beekhuis
Mede daarom zon hij op een manier om zijn archeologische inspanningen en publicaties te bekronen met een proefschrift. Aanvankelijk waren de vooruitzichten slecht, maar door zijn kennismaking met Fik Meijer, met wie Lehmann goed kon opschieten, kwam die mogelijkheid alsnog in beeld. Het proefschrift, getiteld The polyeric quest. Renaissance and Baroque theories about ancient men-of-war verscheen in 1995 en op zijn 75ste mocht Louis Lehmann zich doctor noemen. Zijn levensgezellin Alida Beekhuis begeleidde een en ander even pragmatisch als liefdevol. Het was vooral om praktische redenen dat Beekhuis en dr Lehmann in 2000 alsnog in het huwelijk traden, op de soberst denkbare wijze, met alleen de getuigen als aanwezigen. In datzelfde jaar verscheen ook een bundeling van Lehmanns verzamelde gedichten – een boek van bijna 700 pagina’s – waarin hij eindelijk had bewilligd, mede omdat hij goed aanvoelde dat Alida daar prijs op stelde.
Bewonderenswaardige hoeveelheid informatie
Lehmann bleef artistiek actief op allerlei vlakken – onder andere optredens te Ruigoord – maar natuurlijk gingen de jaren tellen, met onvermijdelijke gezondheidsklachten van dien. Er bleef aandacht bestaan voor Lehmann van hen die het goed met hem meenden, en bij diverse evenementen en festiviteiten was hij aanwezig – maar geleidelijk aan ging meer en meer langs hem heen. De gevolgen van zijn gezondheidsproblemen leidden in november 2012 tot het einde.
In deze biografie is een bewonderenswaardige hoeveelheid informatie bijeengebracht. Op zichzelf is de speelse, originele en ongrijpbare figuur Lehmann merkwaardig en veelzijdig genoeg voor een boek van deze omvang. Al had het boek gewonnen bij iets meer speelsheid. Het is nogal opsommerig en werkt gestaag Lehmanns leven af, van begin tot eind. Informatief, zeker, boeiend ook, maar tegelijkertijd braaf. De hamvraag van zijn kunstenaarschap: ‘Waarom stopt een schrijver op enig moment met schrijven en houdt dat vervolgens dertig jaar lang vol?’ wordt door de titel van de biografie niet helemaal beantwoord. Lehmann was niet zozeer een dichter ‘die het niet wilde zijn’. Hij was de dichter die hij was. Hij wilde niet een dichter zijn zoals die blijkbaar behoorde te zijn in de ogen van anderen. Aan dat beeld wilde hij niet voldoen: niet zozeer principieel of onverzettelijk… zelfs in dat standpunt was hij onzwaarwichtig lijkt het. Maar het lot van wie publiceert is nu eenmaal dat anderen zich over die publicaties uitlaten. En daar moest Lehmann mee dealen. Dat hij dat deed op eigen, uitzonderlijke wijze, neemt de lezer voor de man in, als de dichter die hij tegen wil en dank was, als veelzijdig en toegewijde dilettant op tal van andere artistieke gebieden en als mens.