Zomervacht van Jaap Robben (1984) is een boek van nu: vlotte zinnen, veel dialogen, korte hoofdstukken (meer dan vijftig voor een boek van ruim driehonderd pagina’s). ‘Showing’, geen ‘telling’. Het lijkt geschreven aan de hand van een schema, waarbij gedoseerd de personages geïntroduceerd worden en het plot stap voor stap wordt ontwikkeld. Het gebeurt allemaal volgens het boekje. En toch overtuigt Zomervacht. Met het vakmanschap van de theatermaker, die hij óók is, weet Robben met beeldende scènes de lezer te imponeren en een ongemakkelijk gevoel te geven.
Het is zomer in een onbekend land. Waar de plaats van handeling zich precies bevindt, blijft raden. De meeste hoofdpersonen hebben Frans klinkende namen, zoals Thibault, Armand, Maurice en Henri. Denk je op het einde van het boek een aanknopingspunt te vinden – één van de personages wordt naar het ziekenhuis gebracht van Saint-Arnaque, blijkt de naam een goed gevonden grapje van Robben. Google er maar eens op en je vindt een lijst met hotels, campings en musea die met ‘arnaque’ worden bekritiseerd, vrij vertaald: fraude, oplichterij en afzetterij. Woorden die goed passen bij de setting van Zomervacht.
Aan de hand van de dertienjarige Brian (die door zijn pa liefkozend Brai of Braike wordt genoemd) belandt de lezer in een milieu van ‘white trash’. Zijn ouders zijn gescheiden en Brian woont met zijn vader en twee honden op een afgelegen terrein in een caravan, die wordt gehuurd van louche figuren. Hoe de vader aan zijn geld komt, blijft onduidelijk. Iets met handeltjes. En of het allemaal eerlijk verloopt is ook de vraag. Wel is het geldgebrek chronisch.
Daarin kan een beetje verandering komen door het tweede broertje, Lucien, de katalysator van het verhaal. Het tehuis waarin de gehandicapte Lucien woont, wordt verbouwd en directeur Santos weet niet waar hij in de tussentijd met de jongen naar toe moet – vooral omdat de moeder (tot schrik van haar ex en haar zoon) op huwelijksreis is. Pas als Santos duidelijk maakt dat voor de opvang een geldelijke vergoeding staat, raakt de vader geïnteresseerd en verhuist Lucien mee naar de caravan. Als lezer moet je er niet al te lang bij stilstaan of in werkelijkheid een zorgorganisatie inderdaad tot dit soort beslissingen komt: in het land van Saint-Arnaque is vanzelfsprekend veel mogelijk.
Terwijl de vader alle dagen van huis is, komt de zorg voor Lucien voor rekening van Brian. Hij moet zijn broer wassen, zijn poepluiers verschonen, de noodzakelijke pillen geven. Een zware taak voor zo’n jongen van dertien, die zelfs de zaadlozing van zijn broer liefdevol opruimt. Ook weer zo’n mooie ongemakkelijke scène die je bijblijft. De pillen vergeet Brian geregeld te geven maar daar bloeit Lucien die zomer juist van op. Zonder dat het expliciet wordt, lijkt Robben daarmee kritiek te leveren op het gebruik van medicatie om de patiënt rustig te houden.
Soms krijgt Brian ondersteuning van Emile, een zachtmoedige man die voor teveel geld een caravan huurt van zijn vader. Wie is Emile? Gescheiden? Een pedofiel op de vlucht? Het blijft gissen en dat maakt dit personage een interessante bijfiguur. De vader taxeert de nieuwe huurder vakkundig: ‘Op deze huurder gaan wij héél zuinig zijn.’ Emile blijkt weerloos, een melkkoe, geboren om opgelicht te worden. Het moet met hem wel slecht aflopen.
Een andere lijn in het verhaal is de prille verliefdheid – of lust? – die Brian voelt voor Selma, een meisje dat ook in het tehuis van Lucien verblijft. Misschien zijn dat wel de meest ontroerende scènes in het boek, en de meest ongemakkelijke. De ontwakende puberseksualiteit met een zwakbegaafd meisje, daarover lees je niet vaak.
‘Ze schuifelt nog wat dichterbij. Er zou nu niemand meer tussen ons passen. In mijn hals dreunt mijn hart. Op de gang is het stil. Als ik nu opsta, raken onze gezichten elkaar. (…) Een giebeltje, dan een smakje van haar lippen voordat ze fluistert: “Fanavond eten we lasanja!’” Dat is mooi, zo gaat dat op die leeftijd. Er vinden meer ontmoetingen plaats, zonder dat het, op lichamelijk vlak, werkelijk ontspoort tussen die twee. Als zij met hun buiken tegen elkaar wrijven denkt Brian: ‘Het tintelt in mijn piemel en prikkelt in mijn vingertoppen. Ik denk aan stollend kaarsvet dat nog warm is en kneedbaar, hoe het voelt om daar met mijn nagels in te drukken.’ Eerlijk gezegd raak je als lezer dan toch uit het verhaal. Een dertienjarige puber die voor het eerst intimiteit aan den lijve ondervindt, gaat op het moment suprême aan dit soort beelden denken? Hier spreekt de schrijver, niet de hoofdpersoon.
Maar dit is een detail in een verhaal dat juist zo geschreven is dat je in het hoofd van de dertienjarige blijft. Zoals hierboven gezegd, het is een plotgestuurd boek en de beloofde climax blijft niet uit. Zomervacht kan een hit zijn op de leeslijsten van middelbare scholieren en schreeuwt erom verfilmd te worden.