Een debuutroman met een opmerkelijke titel; een titel die gelijk aan geeft waar het verhaal over gaat. De ik-persoon in het verhaal, die net als de auteur Ivo heet, is een bravoureachtig jongetje die door zijn fantasie probeert te ontsnappen aan de sleur en eentonigheid van het gezapige dorpsleven van het plaatsje Edegem, een dorp bij Antwerpen. Hij heeft zijn beste vriend Dries, de leugen verteld dat hij wielrenner is en de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen heeft gewonnen en dat hij regelmatig meetraint met de groten in het veld, zoals Lucien van Impe.
Het wielrennen en het wielrennerjargon zetten de toon in het boek:
Op weg naar school ‘voelen de benen goed vandaag. Onze straat: rustig peddelen, klein verzet. Heldenstraat: kinderkopjes. Opletten, het heeft geregend. Niet op kracht, maar op souplesse nemen. Handen stevig op het stuur. Oude Godstraat: wind pal op kop. Snel een wiel zoeken.’ ‘Ik glijd op volle snelheid en met de moeiteloze klasse die mij eigen is.’
In korte zinnen in een mooie cadans beschrijft Victoria de rituelen in zijn jongensleven. Hoe zijn vader hem elke ochtend op dezelfde wijze wekt en hoe hij het spel meespeelt om zijn vader een plezier te doen om dan weer aan een dag te beginnen die hij ‘niet besteld heeft.’ Op de fiets naar school, naar de onwetende sukkels van klasgenoten en naar zijn goede vriend Dries. De eenvoudige Dries die nooit een antwoord weet op de vragen van de meester, en die gewoon blij is met hoe het gaat. Dries begrijpt dat Ivo zijn wielerprestaties niet aan de andere klasgenoten vertelt om nog ‘een gewone jeugd te kunnen hebben.’ Dries gelooft hem, en Dries gelooft in hem. Zelf heeft Dries van het leven niets te vrezen ?‘ het kan alleen maar meer worden dan je redelijkerwijze mocht verwachten.’ Maar Ivo doet: ‘Heel Bijzonder Dingen. Dat zal later pas blijken.’
Na de basisschool scheiden de wegen van de twee vrienden; Ivo gaat naar het college, Dries gaat naar de technische school. Ivo is zijn maatje kwijt en constateert met lede ogen dat Dries bevriend raakt met andere jongens. Terwijl hij, de beloftevolle jongen, moeite heeft om een eigen identiteit te vinden. Op een gegeven moment besluit hij om zich in de muziek te storten en hij laat zich een bijpassend kapsel aanmeten. ‘Eigenlijk ben ik een zanger. Het is moeilijk te vergeten wie je dacht dat je was, en te accepteren wie je bent. Maar ik moet toch iets zijn? De gedachte alleen al, dat ik van nu af aan niets zou zijn, zoals iedereen.’
Het verhaal wordt niet rechttoe rechtaan verteld. De hoofdstukken vanuit het perspectief van de schooljongen Ivo worden afgewisseld met hoofdstukken vanuit het perspectief van de vijfendertig jarige Ivo die vanuit zijn woonplaats Amsterdam zijn moeder in zijn geboortedorp opzoekt, een dorp waarvan hij dacht dat hij het voorgoed achter zich gelaten had. ‘Ik was terug. Eindelijk was ik terug. Blij begroette ik de dingen. Dag bomen langs de weg. Dag moeder met kind op de stoep… Dag Edegem, dag iedereen, ik ben terug. Hoe is het met jullie?’ Het schakelen en terugschakelen van de schooljongen naar de volwassen Ivo geven het boek een bijzondere spanning.
Ook op volwassen leeftijd heeft Ivo zijn draai in het leven nog niet gevonden. ‘De kansen lagen in het verleden en ik heb ze op briljante wijze niet benut.’ ‘Niemand is zo vaak beloftevol geweest als ik.’ Na een tragische gebeurtenis in de relationele sfeer, voelt hij dat hij moet terugkeren naar zijn geboorteplaats en dat het moment in zijn leven is aangebroken om spijt te betuigen van zijn leugens. Hij voelt dat hij moet beginnen om Dries op te biechten dat hun vriendschap berustte op een leugen.
Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen won [en dat het me spijt] is een ontroerende roman over jongensvriendschap, over zelfoverschatting, over bluffen en leugens, over de angst om te leven en over het feit hoe een leven kan verlopen.
Victoria zet een betweterig, dromerig en gevoelig, met zichzelf ingenomen hoofdpersonage neer, die toch de sympathie krijgt van de lezer. Het boek heeft een heel bijzondere, pakkende en humoristische schrijfstijl die de lezer moeiteloos van de eerste tot de laatste bladzijde geboeid houdt. Tegelijkertijd geeft het boek een prachtig beeld van een kleine Vlaamse gemeenschap aan het begin van de jaren zeventig.
Het boek zit vol filosofische gedachten: ‘Onwetendheid legt de realiteit zelden een strobreed in de weg. Men is gelukkig. Zonder er naar te streven. Het is geluk, geluk zonder verdienste, maar geluk. Het geluk dat ik nooit heb gewild en dus ook nooit heb gehad. Ik moest per se slim zijn.’ Een auteur om in de gaten te houden!