Zeno Cosini, zakenman in Triëst, is al oud wanneer hij zijn psychiatrische behandeling om o.a. van het roken af te komen, beëindigt. Zijn psychiater heeft hem overgehaald zijn autobiografie te schrijven, wat toen – we schrijven 1923 – een nieuwigheid was in de psychoanalyse. Het was de tijd van de grote populariteit van Sigmund Freud en door zijn invloed was het schrijven van je levensverhaal erg in zwang. Zeno vindt het maar niks, vindt zijn psychiater een nul en een die hem niet van zijn ziekte heeft afgeholpen. Wat die ziekte is wordt niet echt duidelijk; wel dat hij verslaafd is aan roken, dat hij een hypochonder is en zich snel een ziekte inbeeldt. Wanneer hij bijvoorbeeld in het café een vroegere vriend tegenkomt, die met krukken loopt omdat zijn rechterbeen door reuma is aangetast, verlaat Zeno hinkend en strompelend het café. Vervolgens blijft hij zijn hele leven moeilijk lopen…
Niettemin heeft hij wel zijn levensverhaal opgetekend en aan Dokter S. gegeven. Uit wraak om de beëindiging van zijn behandeling publiceert de psychiater die autobiografie.
Daarin vertelt Zeno zijn leven: over zijn rookverslaving, over de relatie met zijn vader, over zijn huwelijk, over zijn maîtresse, over zijn commerciële activiteiten en compagnonschap en tot slot over zijn psychoanalyse.
Besef
De titel van het boek is in het Italiaans: La Coscienza, wat bewustzijn, of besef betekent (en ook geweten!). Die sluit iets meer aan bij de strekking van het boek dan de Nederlandse vertaling, omdat de bekentenissen die Zeno opschrijft doortrokken zijn van het besef dat zijn gedrag meestentijds niet strookt met zijn eigen moraal dan wel met de moraal van zijn tijd. Hij is zich zeer bewust van zijn tekorten, maar weet het tegelijkertijd zo te beargumenteren dat zijn abjecte gedrag – een minnares nemen – of zijn ongezonde gedrag – zijn rookverslaving – voor hemzelf aanvaardbaar wordt. Hij doet het met de beste bedoelingen en eigenlijk is iedereen enorm gebaat bij zijn gedrag.
Een voorbeeld. Hij wilt heel graag van het roken af, maar hij merkt dat telkens wanneer hij probeert zijn laatste sigaret op te steken, hij hele mooie herinneringen heeft. Daar geniet hij zeer van, zodat hij besluit om dan toch maar weer een laatste sigaret op te steken: ‘Ik vind dat een sigaret een intensere smaak heeft als het de laatste is.’
Een ander voorbeeld. Zeno is zakenman –hoewel dat niets om het lijf heeft, hij voert niets uit; hoeft ook niet want hij is bij toeval rijk geworden- en heeft daardoor kennis aan Giovanni Malfente; deze heeft vier dochters, waarvan er een, Ada, de knapste is. Al snel besluit Zeno dat hij met deze Ada wil trouwen, loopt jaren achter haar aan, alleen: zij wil hem niet. Om toch dicht bij haar in de buurt te kunnen zijn, trouwt hij uiteindelijk met de lelijkste van de vier, de loensende maar engelachtige Augusta. Zij is verliefd op Zeno, maar weet ook dat hij liever met Ada zou zijn getrouwd. Augusta legt hem zo in de watten, dat hij zelf begint te spreken van een gelukkig huwelijk. Niettemin begint hij al snel een relatie met het zangeresje Carla en weet dat voor zichzelf te rechtvaardigen door te denken dat die verhouding zijn relatie met Augusta ten goede komt. ‘Elk bezoek aan Carla betekende weliswaar een bedrog jegens Augusta, maar alles werd spoedig vergeten in een verkwikkend bad van goede voornemens.’ (…)’Ik kan dan ook zeggen dat Augusta het meest verrukt van me was wanneer ik niet geheel en in alle oprechtheid de hare was.’
Wanneer Carla zijn vrouw wil zien, schaamt hij zich voor Augusta en zorgt dat zij Ada tegenkomt. Dat keert zich tegen hem: Carla is zo onder de indruk van de schoonheid van Ada, dat zij de relatie met Zeno verbreekt: ‘ik wil die mooie vrouw met haar droevige ogen nooit meer bedriegen!’
Moderne negentigjarige
Jaren geleden had ik dit boek gelezen en ik vond het meesterlijk (of ‘mieters’ om met Voskuil te spreken). De hoofdstukken over Zeno’s rookverslaving, over de relatie met zijn vader, over zijn huwelijk met de lelijkste dochter van de vier zijn en blijven mooi. Het mooie komt niet alleen door de verteltrant, maar ook door het gevecht dat Zeno, een slapjanus van jewelste, met zichzelf voert. Hij weet precies wat hij doet, weet ook waarom, kan dat heel goed beredeneren, ook al weet hij dat wat hij doet eigenlijk niet deugt. En hij schrijft daarover met veel humor. De gevolgen van zwaktes en ijdelheden weet hij meestal zo te beredeneren dat die in zijn geval niet ernstig zijn. Zijn leugentjes keren zich regelmatig tegen hem, maar hij weet zich daar altijd wel weer uit te redden. Eigenlijk kent hij zichzelf goed en heeft zijn psychiater hem weinig te bieden. Daarom veegt hij in het laatste hoofdstuk ook de vloer aan met de psychoanalyse.
De verstokte roker Henk Hofland benadrukt in het Nawoord de moderniteit van deze roman, ook al is het boek ruim 90 jaar geleden geschreven. En dat is terecht. De worsteling van Zeno om zijn leven zoveel mogelijk te vullen met lust en geluk, de moeilijkheden en weerstand die hij daarbij moet overbruggen, en de manier waarop hij daarmee omgaat, zijn van alle tijden. Een mooi en bij tijd en wijle melancholiek boek.
Dit klassieke meesterwerk uit de Italiaanse literatuur heeft niets van zijn glans verloren.