Droom en werkelijkheid schuiven in de nieuwe roman van de Albanese schrijver Ismail Kadare (1936) over en door elkaar. Het Moskou van Stalin en Boris Pasternak, het Tirana van Enver Hoxha – die wel de Albanese Stalin wordt genoemd – en van Kadare zelf. Heden en verleden doen aan stuivertje wisselen. ‘Een mysterieus telefoongesprek tussen Stalin en Pasternak’ luidt de ondertitel van Onenigheid aan de top.
We schrijven 1934 wanneer Stalin Pasternak belt, en zoveel jaar later, 1964 als Hoxha met Kadare belt. Het ene gesprek (Stalin en Pasternak) roept bij de inmiddels 86-jarige Kadare herinneringen op aan een ander, namelijk het gesprek tussen hem en Hoxha. Kadare hoort over het telefoongesprek tussen Stalin en Pasternak in 1959, wanneer hij in Moskou studeert. Een gesprek dat op de achtergrond blijft sudderen en doorwerken, tot hij er in 2022 de vorm voor vindt om het op te schrijven. Overigens eigenlijk meer een essay dan een roman.
Telefoongesprekken met Stalin
Het was niet uitzonderlijk dat Stalin naar de telefoon greep. We kennen het fenomeen ook uit bijvoorbeeld de biografie van de Russische schrijver Michail Boelgakov, de dag na de zelfmoord van Majakovski in 1930. De Russische auteur vermengde trouwens in zijn meesterwerk De meester en Margarita op een soortgelijke manier als Kadare fictie met werkelijkheid, twee steden en tijdsperiodes. In Boelgakovs geval Moskou in de tijd van Stalin en het Jeruzalem in de tijd van Jezus. Kadare noemt Boelgakov terloops en gaat verder op diens gesprek met Stalin niet in.
Kadare schrijft over de drie minuten die het telefoongesprek duurde waarin Stalin aan Pasternak vroeg wat hij van Osip Mandelstam vond en Pasternak het niet onvoorwaardelijk voor de dichter opnam. De auteur probeert te achterhalen wat er waar is van de dertien versies die over het gesprek de ronde doen en waarom die drie minuten hem zo intrigeren. Afgezien van het feit dat het natuurlijk ook met zijn eigen levensloop te maken heeft.
Dertien versies
Het grootste deel van het boek, dat soepel is vertaald door Roel Schuyt, bestaat uit het uitpluizen van die versies. Op grond van de archieven van de KGB, de memoires van Galina Nikolajevna von Meck, van Nikolaj Vilmont, een vriend van Pasternak, van Pasternaks vrouw, van de dichter Sergej Bobrov, Isaiah Berlin en anderen.
Op z’n best zijn het interessante beschouwingen. Vooral de meer uitgewerkte hoofdstukken zijn geslaagd. Dat zijn de stukken waarin Kadare zich inleeft in de gemoedstoestand van Pasternak. Steeds dichter nadert hij de kern. De cirkels sluiten zich gaandeweg steeds nauwer, van buiten naar binnen, naar de naaste familie en vrienden. Een groot verschil tussen de versies wordt op die manier duidelijk: de vrouw van Pasternak, Zinaida, schrijft in haar memoires (1993) bijvoorbeeld tot twee maal toe dat haar man aan de telefoon rustig bleef, in tegenstelling tot wat in de andere versies wordt beweerd. Zinaida is volgens Kadare ‘een uiterst paradoxale figuur: ze is enerzijds zijn trouwe echtgenote en anderzijds een onderdeel van de Sovjet-Unie’.
De koelste en afstandelijkste beschrijving van wat er gebeurde, is volgens Kadare afkomstig van Nadezjda Mandelstam, ‘de vrouw van de onfortuinlijke dichter’. Koel, vooral richting Pasternak: waarom was hij niet voor haar man opgekomen?
De geschiedenis opgerekt
Vervolgens rekt Kadare de cirkels weer wat op, tot de syfilis die Lenin bij een Zwitserse prostituee zou hebben opgelopen aan toe. Het lijkt ver verwijderd van zijn eigenlijke onderzoek, maar je moet als lezer niet vergeten dat het ook Pasternak was die geloofde in keerpunten in de geschiedenis, of in wat hij kwesties van leven en dood noemde. En die ziekte van Lenin zou er zo een kunnen zijn. Magische verbanden zijn het, zoals Kadare die ook beschreef in zijn roman Kroniek in steen, waarvan tegelijkertijd met deze roman een nieuwe uitgave is verschenen in de Perpetua-reeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Een overeenkomst tussen beide boeken zit in de aandacht die Kadare schenkt aan de noodlotszwangere Griekse mythologie. Bijvoorbeeld met Helena van Troje, degene die net als Pasternak zweeg.
De twee lijnen van het boek, de reconstructie van het telefoongesprek tussen Stalin en Pasternak en de herinneringen die dat bij Kadare oproept aan zijn gesprek met Hoxha, zijn mooi uitgewerkt. De derde lijn, de verwerking hiervan, loopt als een wat dunnere draad er doorheen. Een dunne, maar daarover is het misschien beter niet (te snel) te oordelen. Dat kan hooguit een betrokkene zelf, zoals Boelgakov, die zijn onmacht en lafheid beschrijft. Misschien is de tijd voor een al te diepgravend zelfonderzoek bij Kadare nog niet rijp. Of, zoals hij zelf schrijft: ‘Jullie moesten eens weten hoe dat voelt’, zo’n gesprek, en: ‘Oordeel niet te snel’. Dat moet voorlopig genoeg zijn.