De grote verhaallijn in De generaal van het dode leger van Ismail Kadare is eenvoudig. Twintig jaar na de Tweede Wereldoorlog gaat een Italiaanse generaal op zoek naar de stoffelijke overschotten van landgenoten die in Albanië zijn gesneuveld. Hij doet dat samen met een priester die Albanees verstaat. Italië heeft met de Albanese overheid een regeling getroffen die opgravingen mogelijk maakt en waarbij de generaal gebruik mag maken van Albanese arbeiders. Hij is er in het bijzonder op gespitst de restanten te vinden van kolonel Z. Deze kolonel was aanvoerder van het Blauwe Bataljon dat gold als het meest wrede onderdeel van het Italiaanse leger. Als hulpmiddelen heeft de generaal een kaart bij zich waarop (vermoedelijke) plekken staan aangegeven van de graven – als de soldaten er al één hebben, want de meesten zijn zomaar ergens neergelegd – en beschrijvingen van de belangrijkste kenmerken van de gevallenen. Van kolonel Z is bijvoorbeeld bekend dat hij 1:82 m lang was en een gouden snijtand had.
Bovendien droegen alle soldaten in de strijd een medaillon met de beeltenis van de Heilige Maria met daaronder een regimentsnummer.
Het graven naar de stoffelijke overschotten is tevens een afdaling in de Albanese ziel en een oprakelen van het oorlogsleed. De omstandigheden kleuren het lugubere van de expeditie nog eens extra want op alle dagen is het mistig of regent het.
De generaal van het dode leger is Kadares romandebuut. Het verscheen in de jaren zestig in het Albanees, maar trok pas aandacht door de Franse vertaling in 1970. Zeer tot ongenoegen van de toenmalige dictator, president Enver Hoxha, een bewonderaar van Stalin en Mao, die zijn land in een ongekend communistisch isolement had gedreven. Pas in het jaar van de Franse vertaling drong tot Hoxha door dat Kadare via de omweg van een historisch verhaal kritiek leverde op het Albanese regiem.
Ontbindingen
In de serie Kritische Klassieken van Uitgeverij Schokland is nu de vierde druk van de Nederlandse vertaling (uit het Frans) verschenen. Deze gaat vergezeld van een zeer informatief Nawoord van Piet de Moor over Kadare, dat de alleszeggende titel Welkom in de hel draagt: ‘Afgehakte hoofden en verminkte ledematen vormen (…) de ingrediënten van de literaire fricassee die Kadare in heel zijn oeuvre voor zijn lezers serveert’. En even verder: een ‘jongleren met afgerukte ledematen en het versnijden van lichaamsdelen als aankondiging van grotere, staatkundige ontbindingen’. Geen wonder dat Hoxha zich in een hoek gedreven voelde.
De Moor beschrijft ook de aanleiding voor het ontstaan van De generaal van het dode leger. Kadare was als opgroeiende jongen zeer opgewonden geweest over de vestiging van een bordeel voor Italiaanse soldaten in zijn geboortestad Gjirokastër. Dat had hij een vriend verteld, die hem kort voor die naar China vertrok, liet beloven dat hij daar een roman over zou schrijven. Toen deze vriend korte tijd later op de terugvlucht verongelukte voelde Kadare dat hij zijn belofte gestand moest doen. Het bordeelverhaal duikt in de roman op als de generaal stuit op het lijk van een vermoorde prostituee.
Medaillon
Het verhaal van die prostituee is één van de voorbeelden die De generaal van het dode leger op gevoelsniveau zo schrijnend maken. De generaal, die naamloos blijft, wroet zich met zijn gravers door de modder en de kilte terwijl er steeds toespelingen zijn op behoefte aan warmte en liefde. Een bijzondere motivatie van de generaal om de resten van kolonel Z te vinden is bijvoorbeeld zijn heimelijke verliefdheid op diens weduwe. Die speelt hem zozeer parten dat hij de priester ervan verdenkt iets met haar te hebben. Verder is er ook een heimelijke verliefdheid van een gedeserteerde Italiaanse soldaat op een dochter van een Albanese molenaar (de soldaat kan niet worden geïdentificeerd omdat hij zijn medaillon aan het meisje heeft gegeven) en een keer of vijf staat in de roman een nauwelijks opvallende zin over een jong stel dat de generaal op een bankje in het park of in een hoekje van het café ziet zitten.
Nylonleger
Maar vooral schrijnend en tragikomisch zijn de confrontaties met de Albanese bevolking. De generaal is zo bezeten van zijn opdracht (en van zijn doel de resten van kolonel Z te vinden) dat hij over de gevoelens van de Albanezen heen walst. Dat blijkt vooral als hij van de priester waarschuwingen krijgt om zich anders te gedragen, maar daar doof voor is. Zijn onderneming wordt getekend door vooroordelen over de Albanezen, ‘een grof en achterlijk volk’; ze willen alleen maar doden want dat is hun instinct. Daarnaast is er de luitenant-generaal, een enigszins onbestemde figuur met één arm, van wie de nationaliteit niet duidelijk wordt, die de generaal steeds meer verleidt om het niet zo nauw te nemen met zijn opdracht. Er zijn zoveel soldaten van 1:82 m. En die gouden tand kan toch kwijt zijn geraakt! Waarom niet gewoon een willekeurig stel botten naar huis gestuurd?
Als het erop lijkt dat de restanten van kolonel Z zijn gevonden, maar dan wel op een gruwelijker manier dan de generaal zich had voorgesteld, kan hij letterlijk de last niet aan. Zijn opdracht heeft zozeer bezit van hem genomen dat hij geestelijk in de war is en alleen nog maar wil vluchten. Hij wil ontsnappen aan dit nylonleger (de botten worden verpakt in nylon zakken voor ze de kist ingaan).
Daarvóór al is hij tijdens een bezoek aan een Albanese bruiloft door de mand gevallen toen een oude man hem aansprak, ‘Ik weet waarom je in ons land bent gekomen’, had hij gezegd; de generaal had de opmerking gevoeld als een dolksteek. Hij was al lang bang voor een gesprek dat tot een provocatie zou kunnen leiden: ‘Hij had zich ingespannen de reden van zijn eigen aanwezigheid te vergeten, in de waan dat zijn vergeten dat van anderen tot gevolg zou hebben (…) Het speet de generaal dat hij gekomen was.’.