De vijf korte verhalen in de verhalenbundel En dit zal zo voorbij zijn van Isabelle Rossaert hebben een licht weemoedige ondertoon, wat ook de titel van de bundel doet vermoeden. Rossaert beschrijft alledaagse gebeurtenissen, gesprekjes en ontmoetingen, als uit het leven gegrepen en daarmee weet ze de lezer hevig te raken.
‘Cruise’, het eerste verhaal, gaat over een moeder en een dochter die samen een cruise maken over de Middellandse Zee en hier en daar steden aandoen. Het schip met veel te veel mensen aan boord is enorm. De dochter maakt zich zorgen over haar moeder, want zonder dat het ergens genoemd wordt blijkt zij aan geheugenverlies of beginnende dementie te lijden. ‘Mijn moeder kijkt verrukt rond. Ik wacht tot zij zit voor ik zelf ga zitten. Het is een automatisme, mijn bewustzijn vormt een grote kring om haar heen, neemt haar mee, loopt voor haar uit en achter haar aan, wacht op haar, mijn bewustzijn werkt nu voor twee.’ Moeder en dochter leren een Vlaams stel kennen en er ontstaat een subtiele verstandhouding van de dochter met de man van het echtpaar. Hij begrijpt woordeloos waarin zij zich bevindt en toont begrip voor haar situatie. Hij is zelfs op de achtergrond een steun als op een gegeven moment de moeder verdwenen is. Wat een schrikbeeld is voor de dochter gebeurt ook. Het kon ook makkelijk op zo’n enorm schip met heel veel dezelfde gangen op verschillende dekken. Rossaert beschrijft de opkomende paniek van de dochter en de scenario’s van wat er gebeuren kan levensecht en beeldend. Een pijnlijk, sterk verhaal.
Herinneringen
In het volgende verhaal ‘Valentijn’ ligt de hoofdpersoon deels verlamd aan bed gekluisterd na een operatie aan een hersentumor. Hij wordt verzorgd door lieftallige verpleegsters en heeft daarnaast zijn herinneringen. Hij wil graag een Valentijnsbrief schrijven aan zijn geliefde vrouw, zij blijkt de moeder uit het vorige verhaal te zijn. In beide verhalen komt de herinnering voor van de echtelieden over hoe ze elkaar leerden kennen. ‘”Meneer, kunt u mij vertellen of het hier diep is?” Ze was vlakbij en hij ging kopje-onder. Dat was het verhaal dat ze later altijd met zoveel plezier zou vertellen: dat hij kopje-onder ging, dat hij zich liet zakken tot zijn voeten de bodem van de zee raakte.’ Mooi, want deze herinnering vertelde de moeder in het vorige verhaal aan het Vlaamse stel net even anders. Het geeft een completer beeld van de ouders van de dochter.
In het derde verhaal, ‘In het bos’, betrekt de schrijfster met haar gezin een huis aan de rand van het bos van een landgoed. Het is een bijzonder huis in een bijzondere omgeving. Totdat de landeigenaar op een dag langskomt en een ongemakkelijk gesprek voert met de schrijfster, die toch al het gevoel had niet echt welkom te zijn. ‘Wanneer ik over het Groot Veld terugkeerde van een lange wandeling en via de holle weg weer naar huis keerde, door de bocht rondom het bosje, leken mijn spieren en botten me erop te wijzen dat ik door een landschap liep waarop ik geen rechten kon claimen. De bomen hadden een onverschilligheid die haast vijandig leek, zo anders dan in de glooiende landschappen van mijn reizen en dromen. Er was iets in het landschap net als de geur in ons huis, wat maakte dat ik me er nog steeds een vreemde voelde.’
In het bos leeft een zonderlinge man alleen, wat vooroordelen oplevert bij de dorpelingen en angst voor wie hij mogelijk is. De politie wordt ingeschakeld maar doet verder niet veel. Er is ook niets aan de hand behalve dat de hele gebeurtenis bij de schrijfster het nodige losmaakt.
Verlangen naar wat er niet was
Ook ‘Littekens’ heeft een ongemakkelijke ondertoon. De ik is met haar man en zoon op vakantie. In een Frans dorpje komen ze een ander stel tegen en worden bij hen thuis uitgenodigd. Tussen de gastheer en zijn vrouw hangt een oncomfortabele spanning die de ik ook ineens met haar eigen man voelt. ‘Wat is het, dacht ik – terwijl we terugstapten naar waar de wagen geparkeerd stond – dat twee mensen samen houdt. Licht, duisternis, licht, duisternis – opnieuw liepen we van de ene lichtplas naar de andere. Dit is wat we doen, van de ene plek van licht op weg zijn naar de andere.’
In het vijfde verhaal, ‘De kapitein’, zijn we terug op het cruiseschip. Dit keer is de schrijfster er in functie om dagelijks het boordjournaal te schrijven. Ze heeft een status aparte en krijgt speciale aandacht van de kapitein. Er ontstaat een subtiele verstandhouding tussen schrijfster en kapitein, waarin een nauwelijks waarneembare erotiek voelbaar is. Een verlangen naar iets wat er helemaal niet blijkt te zijn geweest. Het verhaal is geschreven in de tweede persoon enkelvoud, het je-perspectief, waardoor het een iets afstandelijke maar treffende toon krijgt. ‘En jullie keken naar de camera en lachten en dat was wat je later zou onthouden: Cádiz is een onbeduidend straatje en de kapitein lachte vol achter zijn grijze baard.’
Rossaert heeft een poëtische stijl en schrijft ritmisch, verfijnd. Haar verhalen ademen een sterke sfeer en wekken de indruk een hoog autobiografisch gehalte te hebben. Ze komen levensecht over en dat is een compliment voor Isabelle Rossaert.