Er zijn musicologen die zeggen dat componisten door de bank genomen pas met hun derde symfonie op hun best zijn. Ze hebben het genre dan afgetast en weten wat ze kunnen doen en laten. Iets soortgelijks lijkt op te gaan voor Iraida van Dijks debuut; het schijnt of ze in het derde hoofdstuk de berg beklommen heeft en op de toppen van haar kunnen is aangekomen.
De eerste twee hoofdstukken lijken te lijden aan grammaticale onhandigheden en zijn wat stroef geschreven. Des te groter is de verrassing van het derde. De vraag is al lezend of en hoe dit zich dan doorzet en of de auteur het niveau kan handhaven. Maar nog meer vragen komen boven: schreef een schrijfster als Harper Lee in haar debuut ook niet stroef en onhandig, en zijn het misschien stijlmiddelen om iets te willen zeggen? Of raakt de lezer al lezend aan dit taalgebruik gewend? Vragen te over, en antwoorden die overdenkend langzaamaan bovenkomen.
Het verhaal
Het verhaal is gegoten in de vorm van een ‘memoir’ – fragmenten uit het verleden die met moeite zijn opgedolven en samengevoegd. Scherfstukken die worden verteld door verschillende stemmen, springend van heden (tot 2014) naar verleden (vanaf 1962). Het zou teveel en een te heftig verhaal zijn geweest voor één alwetende ik-persoon. En wat is alwetend in dit verband?
Het verhaal leunt op een belangrijke gebeurtenis uit de Surinaamse geschiedenis: het sluiten van de Afobakadam in 1964, waardoor het Brokopondostuwmeer ontstond. Dat was de plaats waar de moeder van Alex, de hoofdpersoon werd geboren. De bewoners werden verdreven, heilige plaatsen kwamen onder water te staan.
Alex zoekt vanuit een bootje naar goud. Maar dat niet alléén; zijn moeder, Béate, afgekort Bé, gaf hem de opdracht op zoek te gaan naar zijn afkomst. Waar hij gaandeweg op stuit, zijn familiegeheimen. Ze zuigen hem leeg, zoals de boot soms in de zuiging van een kolk terecht komt: ‘Met bonzend hart roeit hij tot de korjaal weer op veilige afstand van het rode gat komt en bindt hijgend de boot vast aan een van de kale takken die boven het water uitsteken.’ Eén woord keert telkens terug als een geheim dat moet worden ontraadseld: Dembeston.
De plaats
Het blijkt de inmiddels in het water verdwenen plaats te zijn waar moeder is geboren, en het is een bezwering als door een geest: ‘Met haar wijsvinger toont ze de weg. Ze kijkt hem recht in de ogen. “Dembeston, Dembeston”, zegt ze dwingend.’ De plaats ook waar verschillende verkrachtingen binnen de familie plaatsvonden.
Het komt allemaal terug in nachtmerries en dromen, vol vragen en inzichten, en in gesprekken met de geesten van de voorouders. Niet dat er ooit een antwoord komt. Het verhaal dat Alex van zijn vader hoort en aan zijn grootmoeder ontfutselt, is als een biecht. Zijn moeder gaf hem de opdracht de geschiedenis van de Marrons (de afstammelingen van Afrikanen) en de familie te vertellen.
Schuld en boete
Met het fragmentarische, en niet-chronologisch opgeschreven verhaal staat de schrijfster, die afstudeerde aan de Schrijversvakschool in Paramaribo, in de recente traditie van de Surinaamse literatuur. Het is Astrid Roemer, winnares van de P.C. Hooftprijs 2016, die deze fragmentarische aanpak ook bezigde en daarmee brak met de traditionelere stijl van in Nederland bekende Surinaamse auteurs als Cynthia McLeod, Bea Vianen en Ellen Ombre. Waar ze niet mee breekt, is de aandacht voor de tradities van Suriname, zoals geestverering en dergelijke.
Blijft de vraag naar de op het eerste gezicht grammaticale onhandigheden en een zekere stroefheid. Zoals een autochtoon, die op een gegeven moment, ver voorbij de eerste twee hoofdstukken, zegt: ‘En jij wist je ook geen houding, ongemakkelijk op één plek wiebelend. Weet je nog? De geur van smeerolie, vermengd met die van muskietenkaars. Die brand ik de hele dag, boy, anders dengue, malaria, van alles.’ Dit taalgebruik, dit taaleigen – want dat is het – blijkt gaandeweg niet alleen het voertuig van het verhaal, maar ook de uitdrukking ervan; die eerste twee hoofdstukken waren alleen maar een ouverture om ons in die taal, in het drama dat volgt te trekken. Een taal, die niet alleen is geworteld in Suriname, maar ook in alle hevigheid, soms door punten tussen elk woord te zetten, uitdrukking geeft aan de heftigheid van het verhaal en de moeite die het kost om het te vertellen.
Als je dit beseft, rest alleen meer bewondering voor dit debuut. En schaamte dat je als Nederlander toch nog zo ver van de Surinaamse vertelcultuur blijkt af te staan. Schuld en boete, dat is het thema van dit boek. En de opdracht aan een lezer die uitziet naar het volgende boek van Van Dijk-Ooft.
1 reactie
helemaal mee eens! Een oorverdovend mooi en pijnlijk boek. Wetende dat je (ook als Nederlander) deelgenoot bent van het verdriet en de pijn maakt het soms ook een ongemakkelijk verhaal. Klasse debuut en het smaakt naar meer.