Stel, je leest een indrukwekkende dichtbundel die met veel gevoel is gemaakt. Gevoel voor taal, voor overdracht van woorden en voor de subtiele werking van betekenislagen. Een uiterst prettige bundel die de impopulaire dichtkunst weer een glinstering van waardevolle aanwezigheid geeft. De verzen wisselen elkaar af in zwaarte, de leesbaarheid is goed gedoseerd aan de hand van onderwerpen als leven, dood, vaderschap en een gezonde portie zelfreflectie. Al met al een boeiende leeservaring.
Vervolgens zie je een televisieprogramma waarin dichter Ingmar Heytze wordt bevraagd over deze bundel van zijn hand. Het hele gesprek lijkt een vreemde poging tot benadrukking van de marginaliteit van poëzie. Terwijl de interviewer er een draai aan probeert te geven door met gerichte vragen meer inhoud af te dwingen, blijft de dichter steeds weer terugvallen in zijn haast nonchalante houding van valse bescheidenheid. Het woord koketterie komt meermaals voorbij. Een van de opvallendste quotes van Heytze: ‘Het is eigenlijk allemaal aanstellerij’.
Veelzijdigheid
Verwarring alom. Bij goede poëzie – en dat geldt trouwens voor alle kunstvormen – verwacht je dat de schepper zijn voortbrengselen net zo serieus neemt als de ontvanger dat pleegt te doen. Gedichten vormen zichzelf als een sterk verband tussen de bevlogen maker en de ontvankelijke lezer. Dat gegeven zou de dichter moeten omarmen en zelfs moeten respecteren. Kortom, Ingmar Heytze blijkt een belabberde verkoper van zijn eigen werk te zijn.
En dat werk is goed. De veelzijdigheid van de ervaren Heytze werpt zijn vruchten af in deze bundel vol bespiegelingen over leven en dood. Met het vaderschap als verbindende schakel tussen deze twee grootheden weet hij zijn zwervende gedachten in heldere poëzie om te zetten.
Ik wilde je iets moois vertellen
Ik wil je iets vertellen nu je wakker bent, weer wakker
bent en bungelt in mijn armen, nu ik naar de stilte
en mijn bed sta te verlangen.
In zomernachten kan ik sterren horen vallen,
het geluid van een feest waar ik nu had kunnen zijn,
een tuin vol lichtjes met een onbekende die nog altijd rookt,
een meisje dat mij midden in een zin zou kussen en verdwijnen
in de nacht, en niemand daar zou weten wie ze was.
Ik wilde je iets moois vertellen, niet over het donker
waar we heen gaan, hoe de wereld stopt
met draaien, vlam vat, valt –
ik wilde je iets goeds vertellen,
over hoe jij groter wordt en mooier,
dat ik doodga van geluk om jouw bestaan.
Ik wilde je iets moois vertellen maar je slaapt.
Terugblikken
Een jonge vader aan het woord. Overmand door vermoeidheid denkt hij aan het enerverende leven dat hij achter zich heeft moeten laten. Zorgeloos vermaak, feestvieren, meisjes, alles wat hoorde bij de jeugd en de tijd die voorgoed voorbij is. Er werd zelfs nog gerookt! Nu probeert hij zijn zorgen over de wereld en dus over de toekomst van zijn kind te beteugelen door een mooi contrast als afsluiting: doodgaan van geluk. Dit is Heytze ten voeten uit. Hij biedt een leesbaar motief aan waarmee een diepere laag wordt aangeboord die een nieuw beeld schetst, anders dan het gedicht op het eerste gezicht blootgeeft.
Kleine verhaaltjes
Heytze is sterk in prozagedichten. De kleine verhaaltjes die als afgeronde stukjes tekst een gedicht ‘vertellen’ brengt hij als een haast toevallige notitie, terwijl ze blijk geven van een perfecte taalbeheersing met een groot gevoel voor interpunctie. Een gedicht over de collectie foetussen van het Utrechts Universiteitsmuseum:
Siamese dreams
In de hal achter de blinde muur staan veertig grote glazen
flessen. Bijna tachtig baby’tjes, geboren in elkaar en soms,
van buitenaf bekeken, nauwelijks meer dan een paar tanden
of een pluk dun haar, een staaroog met een oliebol van weefsel
– maar vaker een vaardig in elkaar gedraaide kathedraal
op schaal van zilverwitte wervels. Geen kind dat ook maar
éénmaal ademhaalde. Ze bleven liever zweven, onverdronken
uit het warme water naar de formaline. Vaten tjokvol
ongebruikte tijd. Schone slapers, wekend in de eeuwigheid.
Monumentale verbeelding
Een haast monumentale verbeelding, de ongebruikte tijd die ‘onverdronken’ uit het warme water naar ‘formaline’ is getransformeerd. Het is een confrontatie die naast de gruwelijke werkelijkheid ook een grote sympathie oproept. Een zekere intimiteit wordt door de dichter zodanig verwoord dat er eerder een warm gevoel dan de verwachte afschuw overblijft. De stilte in zijn laatste regels brengt alles naar een mooie afsluiting: korte zinnetjes met woorden als zweven – tijd – slapers – eeuwigheid.
Ingmar Heytze heeft de taal aan zijn zijde, zijn regels kunnen elke willekeurige vorm aannemen, iedere betekenis verdiepen en zo een ‘gedicht achter het gedicht’ maken. Dat is zijn manier om poëzie te bedrijven: de lezer proberen te verleiden verder te kijken dan de eerste leesindruk. En het werkt altijd. Eén van de beste gedichten uit deze bundel is:
Jakhalsdagen
Sinds kort geef ik de dagen dierennamen.
Eergisteren was duidelijk een zilvervis:
boeken in de vriezer, lokvergif
in scheuren en gaten.
Begin deze week het etmaal van de wolf.
Veel schichtig draven door het huis,
geluiden makend die geen mens kan duiden,
waarna mijn lichaam wel in bed lag
maar mijn geest bleef waken.
Zo noteerde ik een uilennacht.
Vandaag is meer een jakhalsdag.
Ik stond op, te kort geslapen,
ledematen uit proportie,
vast van plan om iemand te bejagen,
kaal te knagen.
Scherpe randjes
Het venijn zit in de staart, onverwacht en onverdacht, een uithaal die het gevolg lijkt te zijn van onzekerheid en een slechte nachtrust. De dichter houdt zich niet in en laat zijn slechte stemming goed merken. Ook wel eens prettig in de poëzie, een omgeving die over het algemeen gevrijwaard blijft van scherpe randjes. Juist die gemoedstoestand wordt hier subtiel opgevoerd: half verborgen achter een gordijn van dierensympathie maakt Heytze zichtbaar hoe hij overeind probeert te blijven in zijn wereld van ouder worden en proefondervindelijk vaderschap. Noem dat maar aanstellerij.
1 reactie
Dank je André, voor deze inzichtelijke recensie. Ik ga de bundel zeker kopen.