In 1989 schreef J.F. Vogelaar in een lang essay in De Gids: ‘Voor sommige boeken is het dodelijk wanneer met het signaleren van de auteur volstaan wordt, menig auteur leert men immers pas na meerdere boeken echt kennen. Dat geldt zeker ook voor Ingeborg Bachmann die, achteraf gezien, met haar gedichten, verhalen, hoorspelen, essays en romans aan één groot werk bezig is geweest’.
Vorig jaar gaf Uitgeverij Koppernik Verzamelde verhalen van deze Ingeborg Bachmann (1926-1973) uit. Ze zijn vertaald door Paul Beers, die alles wat van Bachmann in Nederland te verkrijgen is op zijn naam heeft staan. In de inleiding van deze bundeling van alle verhalen bekent hij nog maar eens hoe zeer hij al sinds 1983 gefascineerd is door de Oostenrijkse auteur. Met Verzamelde verhalen krijgt de lezer een inzicht in de ontwikkeling van de ideeën van Bachmann gedurende haar werkzame leven. Het oudste verhaal dateert uit 1945, het laatste uit 1972.
In deze uitgave zijn vierentwintig verhalen ondergebracht in vier delen. De cyclus van zeven verhalen waarin Bachmanns denken het meest geprononceerd is is vervat in het tweede deel, Het dertigste jaar. Opnieuw Vogelaar in De Gids: ‘De zeven verhalen drukken in allerlei variaties het verlangen naar én de onmogelijkheid van een niet door de taal ingevulde en ingedeelde wereld uit, wat een verzet inhoudt tegen de taal waarmee mensen tot eigenschappen, tot hanteerbare en manipuleerbare hoedanigheden worden gereduceerd (…) “Geen nieuwe wereld zonder nieuwe taal”’.
Vrijheid verwerpen
Het eerste van deze bedoelde zeven verhalen (Jeugd in een Oostenrijkse stad) vertelt hoe de herinnering aan de kindertijd in het stadje K. (Klagenfurt, waar Bachmann werd geboren) wordt bepaald door de oorlog. De jeugdjaren worden niet zozeer feitelijk beschreven maar meer als het effect dat ze hadden op de kinderziel. Als een madeleine van Proust zet het zonlicht op een boom in de stad de herinneringen in gang. De kinderen hebben als ze jong zijn hun fantasieën, maar verliezen die al snel op school. Ze ‘leggen oude woorden af en leren nieuwe aan’. In de bioscoop mogen ze de film Romanze in Moll niet zien: ‘De jeugd werd niet toegelaten, maar daarna [het is 1943] wel bij het grote sterven en moorden een paar dagen later en alle dagen erna’.
Niet alle zeven verhalen uit dit deel zijn zo duidelijk als dit eerste. Het titelverhaal van deze cyclus is veel hermetischer. Daarin volgen we de beschouwingen van een naamloze man gedurende het jaar dat hij dertig wordt. Hij ontdekt als hij op een morgen wakker wordt ‘het vermogen zich te herinneren’ en gaat na wat er van hem geworden is. In dit verhaal zet hij twee levensopvattingen tegenover elkaar die ook nog eens in een metafoor van een reis naar Rome worden verbeeld. Hier duikt de figuur van de opportunist Moll op, die de lezer nog vaker zal tegenkomen. De tekst vraagt om geconcentreerd lezen en herlezen door de wisselingen van perspectief en stijl (verhalend, dan weer zinnen zonder hoofdletters en interpunctie, dan weer dagboekfragmenten). De conclusies zijn somber: ‘Ik hou van de vrijheid, die ik ook duizendmaal moet verraden. Deze onwaardige wereld is het resultaat van een ononderbroken verwerpen van de vrijheid’.
Grimmig
De hierop volgende verhalen in dit tweede deel maken het gemakkelijker je in concrete situaties te verplaatsen, al dwingt Bachmann je wel tot zorgvuldige lezing om echt contact te krijgen met de personages. De magie van haar taal maakt dat je die bereidheid opbrengt. De toon intussen blijft even grimmig. In Alles bijvoorbeeld lezen we zo over het schuldgevoel van de vader van Fipps die de ontwikkeling van zijn kind ziet verlopen langs de wegen van de taal waartegen hij hem juist had willen beschermen en in Onder moordenaars en gekken is het een groep nazi’s die kort na de oorlog in een kroeg herinneringen ophaalt en wordt geprovoceerd door een dertigjarige man die zich geroepen voelt te moorden, maar dat nog nooit deed. De ontmoeting kent een gruwelijke afloop. Ook in dit verhaal weer de scherpzinnige dialogen die in het hoofd van de lezer naijlen, zoals: ‘Ik denk dat we allemaal met elkaar moeten leven en niet met elkaar kunnen leven. In elk hoofd zit een wereld en een pretentie die elke andere wereld, elke andere pretentie uitsluit. Maar we hebben elkaar allemaal nodig, wil er ooit iets goed en gaaf worden’.
Eerbetoon
In bijna alle verhalen, ook die in de andere drie delen van de Verzamelde verhalen, treffen we personages die in een diepe crisis verkeren. Toch zijn er ook opvallende verschillen. In het derde deel, Simultaan, dat vijf verhalen bevat, zijn – na de mannen uit Het dertigste jaar – de prominente personages juist vrouwen. Maar vooral is hierin de toon wat luchtiger en af en toe humoristisch. De vrouwen die we tegenkomen zijn soms lastig te typeren. Aan dit deel is een zeer verhelderend essay toegevoegd van de Vlaamse Ingeborg Dusar; zij schreef in 1993 haar proefschrift over dit deel. In haar bijdrage noemt zij Simultaan een eerbetoon aan de vrouwen. Maar ook de mannen zijn in Simultaan niet meer de sadisten uit de vroegere verhalen ‘maar eerder zwakke figuren die even hulpeloos tegenover het leven staan als de vrouwen die op hun beurt geen willoze slachtoffers maar veelal overlevers zijn’.
Dusar haalt tevens een uitspraak aan van Bachmann dat Simultaan overwegend gaat over het ‘kleine’ ongeluk dat exemplarisch is voor het ‘grote’ ongeluk van een tijdperk. Lezing van de verhalen uit de andere delen maakt echter duidelijk dat die karakteristiek opgaat voor bijna alles in deze Verzamelde verhalen, zij het wat minder in die uit het eerste deel, Het veer.
De delen 2, 3 en 4 van deze uitgave verschenen in Nederland al eens eerder in afzonderlijke bundels. Het deel Het veer is voor Nederland nieuw. Daarin staan de vroegste verhalen van Bachmann die door hun beknoptheid en hun soms sprookjesachtige sfeer weer heel andere aspecten laten zien.
Zo biedt Verzamelde Verhalen een compleet palet van de literaire gedaante van Ingeborg Bachmann tijdens haar hele leven: ze zijn zowel dramatisch als humoristisch, zowel ernstig-filosofisch als luchtig, zowel afstandelijk als empathisch. Ook in die zin kunnen we Vogelaar bijvallen dat Bachmann met alles wat ze schreef ‘aan één groot werk bezig is geweest’.