Na La Superba heeft Ilja Leonard Pfeijffer met Grand-Hotel Europa weer een schitterend boek geschreven. Het is een scherpe, soms satirische analyse van de tijdgeest, van de liefde, van relaties, van het massatoerisme, van de wereld van de kunsten en van Italië. Maar het is ook een somber boek over de toekomst van Europa: Pfeijffer ziet voor het oude continent alleen nog een rol weggelegd als exploitant van een rijk verleden waar massa’s toeristen op afkomen. Europa is in veel opzichten niet meer wat het ooit is geweest. Hij staaft die stelling met veel feiten en weet de boodschap overtuigend te brengen. Hij lardeert zijn opvatting met hilarische scènes over de groteske uitingsvormen van het massatoerisme. Overigens is ‘de massatoerist’ bij hem een beklagenswaardig mensensoort.
Het boek is deels autobiografisch, deels fictie; veel gegevens over Pfeijffers leven kloppen, getuige zijn Brieven uit Genua. Je zou deze roman dan ook kunnen opvatten als een egodocument: het hoofdpersonage heeft immers ook dezelfde naam als de schrijver. Hoewel de schrijver zichzelf niet spaart, is hij wel erg overtuigd van zichzelf, met name op seksueel gebied. Je krijgt door de expliciete seksscènes de indruk dat Pfeifer een van de weinigen op deze wereld is die weet hoe een vrouw te beminnen. Tegelijk besef je dat delen van het verhaal gefictionaliseerd zijn; zo staat er in Napels een hotel met de naam Grand- Hotel Europa, maar in het boek wordt de locatie van het hotel niet gemeld. Pfeijffer mag graag spelen met werkelijkheid en fictie, maakt er een spel van door zó te schakelen tussen beiden dat niet duidelijk is wat wat is.
Het verhaal in het kort
De schrijver neemt zijn intrek in het in verval geraakte Grand-Hotel Europa (what’s in a name) om zijn mislukte relatie met Clio te reconstrueren en er een boek over te schrijven. Met haar verhuist hij van Genua naar Venetië, omdat zij daar – eindelijk – een baan heeft kunnen vinden als kunsthistorica, gespecialiseerd in Caravaggio. Hij onderneemt met haar een Dan-Brown-achtige zoektocht naar het laatste en verdwenen schilderij van Caravaggio. Samen reizen ze door naar het prachtige Italië: naar Cinque Terre, naar Palmaria, naar Portovenere. Daar komt hij in aanraking met het massatoerisme dat hij zo verafschuwt. Gaandeweg komt de relatie tussen de schrijver en Clio onder druk te staan en vindt die zijn apotheose wanneer Clio een baan aangeboden krijgt in het Louvre Abu Dhabi.
Ook Ilja’s verblijf in het Grand-Hotel Europa is fascinerend om te lezen, enerzijds wegens enkele memorabele vaste gasten met wie de schrijver relaties probeert aan te gaan zoals de Franse dichteres Albane, de maitre d’hotel Mr. Montobello en Abdul, de piccolo; anderzijds omdat het vervallen hotel opgekocht wordt door Chinezen die het gaan ‘moderniseren’.
Actualiteit
Een van de bijzonderheden aan deze roman is dat actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen een plek krijgen. De discussie over de effecten van massatoerisme op de leefbaarheid van steden zoals Venetië krijgt prominent aandacht en verbindt de schrijver met de toekomst van Europa. De discussie in de kunstwereld over de positie van de moderne kunst zoals geëxposeerd op de Biënnale Venetië 2018 en de gelijktijdige tentoonstelling van Damien Hirsts Treasures from the Wreck of the Unbelievable komt uitvoerig aan de orde. Naar aanleiding van de opening van het Louvre Abu Dhabi vraagt de schrijver zich af wat het nut is van kunst in de woestijn. Deze gebeurtenissen brengen de schrijver tot de overtuiging dat de kunst in de greep van het grootkapitaal verkeert.
Het opkopen van het vervallen Grand-Hotel Europa door Chinezen brengt hem tot gedachten over globalisering en de ondergang van Europa. Azië en Amerika worden grootmachten, Europa heeft niet meer te bieden dan enkel haar rijke verleden.
Omdat het boek gesitueerd is in Italië, is het als inwoner van dat land een extra genot om te lezen. De vele mooie maar ook niet-mooie elementen van het leven in Italië die de revue passeren zijn heel herkenbaar. Zo staat in het begin van het boek een lange tirade van Clio over wat er allemaal niet goed is/gaat in Italië en die slaat de spijker op zijn kop: wat mij betreft een messcherpe analyse van de politieke en maatschappelijke crises waarin het land verkeert. Tegelijk is het qua cultureel erfgoed het mooiste land van Europa. Die paradox zet Pfeijffer ook buitengewoon scherp neer. Maar bovenal sleept hij de lezer mee door zijn barokke en rijke stijl en zijn hilarische beschrijvingen van voorvallen. Wie een taalkunstenaar aan het werk wil zien, lees dit boek.
1 reactie
“Je krijgt door de expliciete seksscènes de indruk dat Pfeifer een van de weinigen op deze wereld is die weet hoe een vrouw te beminnen.”
Dit citaat is het enige deel van de recensie waar ik het niet mee eens ben. Zoals Clio de hoofdpersoon verwijt dat hij geen enkel initiatief neemt en altijd volgt is hij ook op het gebied van sex weinig initiatiefrijk. Het overkomt hem, verder niet, het expliciete karakter ervan maakt hem (de hoofdpersoon) niet bloemrijker.
De roman is (zoals de recensie verder prima verwoordt) een fijn boek om te lezen, vol mooie beelden, vergelijkingen en stijlfiguren. Europa wordt op verschillende manieren langs de lat gelegd: het verleden, het heden, de immigratie (mooi gedubbeld met de Aeneas), het toerisme, het oude tegenover het nieuwe. Een roman die het waard is om (her)lezen te worden.