Het Paleis van Domme Vragen, zo noemde schrijfster Hilary Mantel (1952) als kind de school waar ze naartoe ging. Ze was een hartstikke slim meisje, maar voelde zich volstrekt niet thuis op school, tussen kinderen die domme vragen stelden, op een plek waar alles zich afspeelde volgens een strak regime. ‘Ik zal niet zeggen dat ik er niets geleerd heb’, zo schrijft ze in De geest geven. ‘Zo leerde ik mijn plas op te houden, wat gunstig is voor vrouwen, handig voor later.’
In een plezierige schrijfstijl, gelardeerd met ironische vaststellingen zoals deze, beschrijft Mantel een groot deel van haar leven. Het autobiografische werk dateert van 2003, maar verschijnt nu pas in vertaling in het Nederlands. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat Mantel pas na 2003 bekendheid verwierf buiten Engeland, ook al publiceert ze al sinds 1985. Ze is één van de weinige schrijvers die twee keer de Bookerprijs wonnen. Dat was in 2009 voor Wolf Hall, een historische roman over Thomas Cromwell en ook het vervolg daarop, Het boek Henry (Bring up the bodies), werd in 2012 met die prestigieuze prijs bekroond.
Jeugd
Door haar autobiografie lopen twee rode draden die beide haar leven sterk hebben bepaald. Dat is op de eerste plaats haar jeugd. Als Iers meisje groeide ze op in het Engeland van de jaren vijftig, in een gezin dat niet aan de maatstaven van die tijd voldeed. Haar moeder hield er een relatie met een andere man op na, hetgeen er uiteindelijk toe leidde dat haar vader het huis verliet. Vanaf haar elfde heeft ze hem nooit meer gezien. Hilary nam later de achternaam van haar stiefvader, Jack Mantel aan, een man die ze het nooit kwalijk heeft genomen dat hij de voor die tijd gebruikelijke gezinsverhoudingen verstoorde, met wie ze een goede band had. Als je De geest geven leest, blijkt niet dat Mantel een slechte jeugd heeft gehad, maar het was geen gemakkelijke. De verwikkelingen, zoals het op en neer geschuif van haar en de twee andere kinderen tussen het huis van oma en dat van haar moeder en een omgeving, buurt en school, die er andere normen op nahield, droegen ertoe bij dat Mantel een bovengemiddelde kritische kijk op het leven ontwikkelde. Maar het verklaart ook waarom ze zich graag terugtrok in een eigen wereld, die van geesten en ridders: ‘Ik ging naar school en nam mijn ridders mee, mijn kleine, grijze, plastic ridders, in een tasje. Voor het geval dat.’
Ziekte
De tweede, veel bepalende lijn in haar leven, is haar ziekte. Een aandoening waarvan de ware aard pas laat werd ontdekt en dat was meer ondanks dan dankzij de vele medici die Mantel raadpleegde. Tot die tijd meenden doktoren dat de helse pijnen die ze leed het gevolg waren van een psychische aandoening. Eentje die door veel pilletjes wel onder controle kon worden gehouden, zo dacht men. Het enige resultaat van de overdreven medicatie was dat het slanke meisje Hilary uitdijde tot een vrouw die zelfs in de rekken van maat 48 geen geschikte kleding meer kon vinden. De aandoening waar ze aan blijkt te lijden, heet endometriose. Het baarmoederslijmvlies bevindt zich buiten de baarmoeder en de maandelijkse bloedingen leiden tot vreselijke pijnen.
De ziekte pleegde roofbouw op haar lichaam. Zo beschrijft ze haar lichaam: ‘Ik ben een haveloos oud gebouw in een gebied dat zwaar wordt gebombardeerd en waaruit de inwoners al jaren geleden zijn vertrokken.’
Artsen meenden dat verwijderen van de baarmoeder en eierstokken de enige remedie was en alhoewel Mantel ermee instemde, is ze jaren later, op middelbare leeftijd, buitengewoon ongelukkig. Niet alleen omdat de kwaal niet minder wordt, ook omdat het besef dat ze geen eigen kinderen kan krijgen een zwaar gelag blijkt. Een gegeven dat, hoe schraal ook de troost, wel tot een prachtige passage in De geest geven heeft geleid. Een passage waarin ze beschrijft hoe haar ongeboren kind, dat ze zelfs een naam heeft gegeven, als een schim met haar meeleeft. ‘Het land van de ongeborenen krioelt van de niet-ingeslagen wegen en paden die we links hebben laten liggen. In een sluwe staat van halfwording liggen ze op de loer in het schimmenrijk van de gemiste kansen.’
De geest geven is een ijzersterk eco-document waarin de schrijfster, ondanks de ellende die haar ten deel is gevallen, zich nergens verliest in pathetiek of zelfmedelijden. Het is net als haar fictie een bewijs van groot schrijverschap.